ECLI:NL:HR:2014:44

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 januari 2014
Publicatiedatum
8 januari 2014
Zaaknummer
12/04782
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 januari 2014 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, gedateerd 25 september 2012. Het zaaknummer van het Gerechtshof was 21/002452-12. De verdachte, geboren in 1973, heeft geen middelen van cassatie ingediend binnen de wettelijk gestelde termijn, zoals voorgeschreven in artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in het beroep.

Uitspraak

7 januari 2014
Strafkamer
nr. 12/04782
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 25 september 2012, nummer 21/002452-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn namens deze niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het beroep

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, Sv, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 januari 2014.