Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 20 december 2013, nr. 13/03690, ECLI:NL:HR:2013:2090.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 december 2014 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest. Het verzoek was ingediend door belanghebbende naar aanleiding van het arrest van 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2090. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 21 augustus 2014 gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht voor het verzoek tot herziening, met een termijn van vier weken voor betaling. Belanghebbende heeft echter het griffierecht niet voldaan, wat leidde tot een brief van de griffier op 29 september 2014 waarin belanghebbende werd uitgenodigd om de redenen voor de termijnoverschrijding te verduidelijken. De argumenten die belanghebbende in haar brief van 27 oktober 2014 aanvoerde, werden door de Hoge Raad niet als voldoende geacht om te concluderen dat belanghebbende niet in verzuim was. Hierdoor werd het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 8:41, lid 6, tweede volzin, in verbinding met artikel 8:119, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).