In deze zaak heeft belanghebbende beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 17 april 2014, nr. 13/00772. Dit hoger beroep was gericht tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. AWB 12/1148) betreffende de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2008. De Hoge Raad heeft de zaak op 19 december 2014 behandeld en de middelen die door belanghebbende zijn voorgesteld, zijn beoordeeld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, maar de Hoge Raad oordeelde dat de voorgestelde middelen niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad concludeert dat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft ook de proceskosten beoordeeld en oordeelt dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, wat betekent dat de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is uitgesproken door vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren C. Schaap en J. Wortel, en is openbaar gemaakt op 19 december 2014.