In deze zaak heeft belanghebbende beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 17 april 2014, nr. 13/00771. Dit hoger beroep was gericht tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. AWB 12/1147) betreffende de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2007. De Staatssecretaris van Financiën heeft in deze procedure een verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad heeft de middelen die door belanghebbende zijn voorgesteld beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat de voorgestelde middelen niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad concludeert dat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad is dat het beroep in cassatie ongegrond wordt verklaard. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2014 door vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren C. Schaap en J. Wortel, in tegenwoordigheid van waarnemend griffier F. Treuren.