In deze zaak heeft [X] N.V. beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 25 maart 2014, nr. 13/00090. Dit hoger beroep was gericht tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zwolle-Lelystad (nr. AWB 12/1235) die betrekking had op de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2012, specifiek voor de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Q]. De belanghebbende heeft in cassatie een aantal klachten ingediend, waarop het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere een verweerschrift heeft ingediend. De belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend.
De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2014 door vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren C. Schaap en J. Wortel, in tegenwoordigheid van waarnemend griffier F. Treuren.