In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 december 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de ontvankelijkheid van een beroep tegen een fictieve weigering van de Inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, [X] Beheer B.V., had tegen aanslagen in de vennootschapsbelasting voor de jaren 1997, 2002 en 2003 bezwaar gemaakt, maar de Inspecteur had niet tijdig uitspraak gedaan op deze bezwaarschriften. Na een ingebrekestelling door de belanghebbende, die op 22 november 2011 was verzonden, heeft de belanghebbende pas op 13 april 2012 beroep ingesteld. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden had geoordeeld dat dit beroep onredelijk laat was ingediend, omdat er een periode van ongeveer vijf maanden was verstreken tussen de ingebrekestelling en de indiening van het beroepschrift.
De Hoge Raad heeft het oordeel van het Hof vernietigd. De Hoge Raad oordeelde dat de correspondentie tussen de belanghebbende en de Inspecteur na de ingebrekestelling relevant was voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep. De Hoge Raad stelde vast dat het tijdsverloop tussen de ingebrekestelling en de indiening van het beroepschrift verband hield met de discussie over de vraag of de Inspecteur toerekenbaar in verzuim was. Dit betekende dat de ingebrekestelling een voorwaarde was voor het instellen van beroep, en dat het tijdsverloop niet als onredelijk kon worden aangemerkt.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Hof vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. Tevens is de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de belanghebbende.