In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, die op 29 oktober 2013 was gewezen (nr. 12/00778). Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank te Breda (nr. AWB 12/4027) betreffende een door belanghebbende voldaan bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen. De belanghebbende heeft in cassatie een aantal middelen voorgesteld, waarop de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift heeft ingediend. Vervolgens heeft de belanghebbende een conclusie van repliek ingediend.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat de middelen geen nadere motivering behoeven, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit is in lijn met een eerder arrest van de Hoge Raad van 5 december 2014 (nr. 13/05778, ECLI:NL:HR:2014:3441).
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geoordeeld dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2014, door de vice-president en de raadsheren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier.