Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
5 december 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 december 2014 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van verzoekster, die in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) een beroep had ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. Het hof had op 29 juli 2014 een arrest gewezen waarin het de tussentijdse beëindiging van de WSNP-regeling had behandeld, met name in verband met boedelachterstand en nieuwe schulden. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken van de rechtbank Den Haag en het gerechtshof, die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak. De advocaat-generaal L. Timmerman heeft in zijn conclusie geadviseerd om het cassatieberoep te verwerpen, wat de Hoge Raad uiteindelijk ook heeft gedaan. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), waarbij de Hoge Raad concludeert dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.