Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het derde middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beslissing
2 december 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 december 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende profijtontneming. De zaak betreft de toerekening van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de betrokkene, die in deze procedure werd vertegenwoordigd door mr. J.G. Wiebes, advocaat te Lelystad. De betrokkene was geboren in 1983 en had een rol in de drugshandel, waarbij hij samenwerkte met een medeverdachte. De Hoge Raad beoordeelde de klachten van de betrokkene over de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, dat op 3 december 2012 had geoordeeld over de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene stelde dat het oordeel van het Hof over de mate van toerekening van het voordeel aan hem en de medeverdachte onbegrijpelijk was en onvoldoende gemotiveerd. Het Hof had geoordeeld dat twee derde van het voordeel aan de betrokkene moest worden toegerekend en een derde aan de medeverdachte. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de betrokkene niet voldeden aan de eisen voor cassatie, omdat zij geen stellige en duidelijke klacht over de schending van een rechtsregel bevatten. De Hoge Raad bevestigde dat het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk was, gezien de verklaringen van de betrokkene en de rolverdeling die uit het onderzoek naar voren was gekomen. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de uitspraak van het Hof, waarbij de toerekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel werd gehandhaafd.