ECLI:NL:HR:2014:3472

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 december 2014
Publicatiedatum
2 december 2014
Zaaknummer
13/05796
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest Gerechtshof Amsterdam inzake mishandeling met honkbalknuppel

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, dat op 12 november 2013 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1970. De verdachte is beschuldigd van mishandeling van benadeelde partij [benadeelde 2] met een honkbalknuppel en een pan op 22 oktober 2007 in Amsterdam. De verdediging heeft een middel van cassatie voorgesteld, waarin wordt geklaagd dat de bewezenverklaring uitsluitend is gebaseerd op de verklaring van één getuige, wat in strijd zou zijn met artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen voor wat betreft de beslissingen over de vordering van de benadeelde partij en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de verklaringen van de aangeefster voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal, zoals verslagen van medische onderzoeken en observaties van hulpverleners. De Hoge Raad oordeelt dat er geen sprake is van schending van artikel 342, tweede lid, Sv, omdat de bewijsvoering niet uitsluitend op de verklaring van één getuige is gebaseerd. De middelen van de benadeelde partijen worden eveneens verworpen, omdat deze niet leiden tot cassatie. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep en bevestigt het eerdere oordeel van het Gerechtshof.

Uitspraak

2 december 2014
Strafkamer
nr. S 13/05796
DAZ/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 12 november 2013, nummer 23/001710-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft mr. C.A. Madern, advocaat te Amsterdam, bij afzonderlijke schrifturen telkens een middel van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit
De raadsman van de verdachte heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 3B tenlastegelegde, de beslissingen ter zake van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het namens de verdachte voorgestelde middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof de bewezenverklaring van het onder 3B subsidiair tenlastegelegde uitsluitend heeft doen steunen op de verklaring van één getuige.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 3B bewezenverklaard dat:
"hij op 22 oktober 2007 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [benadeelde 2] met een honkbalknuppel en een pan meermalen (met kracht) heeft geslagen tegen haar lichaam, waardoor voornoemde [benadeelde 2] pijn heeft ondervonden."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"5. Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2008273050-16 van 4 december 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [dossierpagina 214].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 4 december 2008 tegenover verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] afgelegde verklaring van aangeefster [benadeelde 2]:
Vanaf eind juni 2007 ging [verdachte] (het hof begrijpt hier en verder: de verdachte [verdachte]) fysiek geweld tegen mij gebruiken. Hij heeft mij eens geslagen met een honkbalknuppel en een steelpan.
6. Een verslag, gedateerd 29 juni 2009, betreffende [benadeelde 2] [dossierpagina 264].
Dit verslag houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
[benadeelde 2] [geboortedatum]
Algemeen Journaal.
26-10-2007: Huiselijk geweld, wordt mishandeld, heeft contact met hulpverlening.
Drukpijn naast wervelkolom.
7. Een aanvullend proces-verbaal van aangifte met nummer 2008273050 van 10 december 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 3] [dossierpagina 221 en 222].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 10 december 2008 tegenover verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3] afgelegde verklaring van aangeefster [benadeelde 2]:
Ik heb contact gehad met Hera Apeldoorn. De dag van mijn laatste bezoek, 22 oktober 2007, kon ik haast niet meer zitten van de pijn in mijn rug en mijn bekken. Dit was het gevolg van een mishandeling door [verdachte]. Hij heeft mij geslagen met een honkbalknuppel. Hij begon met tikjes op mijn hoofd te geven. Daarna sloeg hij mij op mijn hele lichaam. Ik kon niet eens meer gewoon lopen. Ik liep mank.
Op 26 oktober 2007 ben ik naar de dokter geweest. Als gevolg van de klappen die [verdachte] mij had gegeven met die honkbalknuppel, bleef ik veel pijn houden en ik was bang voor blijvend letsel. Ik heb bij de dokter gezegd dat ik het slachtoffer was van huiselijk geweld.
8. Een verslaggesprek ambulant, dossier [benadeelde 2] [dossierpagina 267].
Dit verslag houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
22 oktober 2007
Client komt strompelend binnen. Ze geeft aan dat ze diezelfde ochtend met honkbalknuppel is bewerkt en ook met een sauspan op haar hoofd is geslagen, om één verkeerd woord."
2.3.
Volgens het tweede lid van art. 342 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van art. 342, tweede lid, Sv, maar daaromtrent slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het beslissen van concrete gevallen. Opmerking verdient nog dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd (vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, NJ 2010/515).
2.4.
In het onderhavige geval kan niet worden gezegd dat de tot het bewijs gebezigde verklaringen van de aangeefster onvoldoende steun vinden in het overige bewijsmateriaal, in aanmerking genomen dat het als bewijsmiddel 8 gebezigde "verslaggesprek ambulant" onder meer inhoudt dat op 22 oktober 2007 is waargenomen dat de aangeefster "strompelend" binnen kwam en het als bewijsmiddel 6 gebezigde "verslag" onder meer inhoudt dat bij de aangeefster op 26 oktober 2007 "drukpijn naast de wervelkolom" is geconstateerd. Anders dan in het middel wordt betoogd, is dus van schending van art. 342, tweede lid, Sv geen sprake.
2.5.
Het middel faalt.

3.Beoordeling van de namens de benadeelde partijen voorgestelde middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 december 2014.