Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
28 november 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 november 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De zaak betreft een geschil tussen [eiser] en [verweerder], waarbij [eiser] in cassatie ging tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 juli 2013. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak. De advocaat van [eiser], mr. H.J.W. Alt, heeft het beroep ingesteld, terwijl mr. J.H.M. van Swaaij de verweerder vertegenwoordigde. De Advocaat-Generaal M.H. Wissink heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie (RO), dat bepaalt dat de Hoge Raad niet verplicht is om nadere motivering te geven wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep van [eiser] verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [verweerder] zijn begroot op € 1.933,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Deze uitspraak benadrukt het belang van de klachtplicht en de waarheidsplicht in civiele procedures, zoals vastgelegd in de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.