Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
25 november 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Overijssel, die op 22 januari 2014 werd gegeven. De beschikking betreft het verlenen van verlof zoals bedoeld in artikel 552p, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De Hoge Raad oordeelt dat tegen deze beschikking, op grond van artikel 445 Sv, alleen beroep in cassatie openstaat voor het Openbaar Ministerie en de klager. De persoon die cassatie heeft ingesteld, in deze zaak aangeduid als [betrokkene], heeft echter niet tijdig een klaagschrift ingediend bij de rechtbank, waardoor hij niet als klager kan worden aangemerkt. Dit leidt tot de conclusie dat hij niet-ontvankelijk is in zijn cassatieberoep.
De Hoge Raad verwijst naar eerdere jurisprudentie, waaronder een uitspraak van 19 december 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AZ1670), waarin werd vastgesteld dat er geen wettelijke basis is voor een cassatieberoep door anderen dan het Openbaar Ministerie en de klager. De Hoge Raad bevestigt dat de wet geen mogelijkheid biedt voor een dergelijk beroep in deze specifieke situatie. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 25 november 2014, waarbij de vice-president en twee raadsheren betrokken waren. De beslissing is openbaar uitgesproken, en de griffier was aanwezig om de uitspraak vast te leggen.