ECLI:NL:HR:2014:3450

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 november 2014
Publicatiedatum
27 november 2014
Zaaknummer
14/01286
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen een beschikking tot verlening van verlof op basis van art. 552p Sv

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Overijssel, die op 22 januari 2014 werd gegeven. De beschikking betreft het verlenen van verlof zoals bedoeld in artikel 552p, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De Hoge Raad oordeelt dat tegen deze beschikking, op grond van artikel 445 Sv, alleen beroep in cassatie openstaat voor het Openbaar Ministerie en de klager. De persoon die cassatie heeft ingesteld, in deze zaak aangeduid als [betrokkene], heeft echter niet tijdig een klaagschrift ingediend bij de rechtbank, waardoor hij niet als klager kan worden aangemerkt. Dit leidt tot de conclusie dat hij niet-ontvankelijk is in zijn cassatieberoep.

De Hoge Raad verwijst naar eerdere jurisprudentie, waaronder een uitspraak van 19 december 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AZ1670), waarin werd vastgesteld dat er geen wettelijke basis is voor een cassatieberoep door anderen dan het Openbaar Ministerie en de klager. De Hoge Raad bevestigt dat de wet geen mogelijkheid biedt voor een dergelijk beroep in deze specifieke situatie. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 25 november 2014, waarbij de vice-president en twee raadsheren betrokken waren. De beslissing is openbaar uitgesproken, en de griffier was aanwezig om de uitspraak vast te leggen.

Uitspraak

25 november 2014
Strafkamer
nr. 14/01286 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 22 januari 2014, nummer RK 13/922, betreffende het verlenen van verlof als bedoeld in art. 552p, tweede lid, Sv in de zaak van:
[betrokkene].

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door [betrokkene]. Namens deze heeft mr. T.M.D. Buruma, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [betrokkene] in zijn cassatieberoep.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1.
Het beroep is gericht tegen een naar aanleiding van een verzoek om rechtshulp van de Poolse justitiële autoriteiten gegeven beschikking tot het verlenen van verlof als bedoeld in art. 552p, tweede lid, Sv.
2.2.
Volgens art. 445 Sv staat tegen beschikkingen beroep in cassatie alleen open in de gevallen in dat wetboek bepaald. Nu in dat wetboek geen bepaling voorkomt volgens welke tegen een beschikking als de onderhavige beroep in cassatie openstaat voor anderen dan het openbaar ministerie en de klager, kan [betrokkene], die in de onderhavige zaak niet als zodanig kan worden aangemerkt, in het ingestelde beroep niet worden ontvangen. (Vgl. HR 19 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ1670, NJ 2007/26)

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart [betrokkene] niet-ontvankelijk in het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
25 november 2014.