Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
25 november 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die op 6 december 2013 werd gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene, geboren in 1991, heeft geen middelen van cassatie ingediend binnen de wettelijk gestelde termijn. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de betrokkene in het beroep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de betrokkene niet tijdig door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft ingediend, waardoor niet is voldaan aan de vereisten van artikel 437, tweede lid, in verbinding met artikel 511h van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor kan de betrokkene niet in het beroep worden ontvangen. De Hoge Raad heeft op 25 november 2014 het arrest gewezen, waarin de betrokkene niet-ontvankelijk werd verklaard in het cassatieberoep. Dit arrest is uitgesproken door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.