Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
25 november 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 november 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte had een verzoek tot aanhouding van de behandeling van zijn strafzaak ingediend, omdat zijn raadsman deelnam aan een landelijke staking van strafrechtadvocaten. Het Hof had dit verzoek afgewezen, waarbij het enkel een afweging maakte tussen het belang van de raadsman om te staken en het belang van een voortvarende afdoening van de strafzaak. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet voldoende had gemotiveerd waarom het recht van de verdachte op rechtsbijstand door een raadsman van zijn keuze niet was meegewogen in de beslissing. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere rechtspraak en concludeerde dat de afwijzing van het verzoek tot aanhouding ontoereikend was gemotiveerd. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.
De zaak betreft een verdachte die in eerste aanleg was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 13 dagen voorwaardelijk, voor het handelen in strijd met een huisverbod. De verdachte had in cassatie beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring in het hoger beroep. De Hoge Raad benadrukte dat bij de beoordeling van een verzoek tot aanhouding alle betrokken belangen, waaronder het aanwezigheidsrecht van de verdachte, in acht moeten worden genomen. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de rechtsbijstand en de rechten van verdachten in strafzaken, vooral in situaties waarin advocaten staken.