ECLI:NL:HR:2014:3332

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 november 2014
Publicatiedatum
20 november 2014
Zaaknummer
14/02742
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep inzake inkomstenbelasting en heffingsrente

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 november 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 22 april 2014, nr. BK-13/01337. Het hoger beroep van belanghebbende was gericht tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 13/2338) betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2009. Daarnaast ging het om de beschikking inzake heffingsrente en een opgelegde boete. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de ontvankelijkheid van het cassatieberoep onderzocht. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde middelen geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep had ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, dan wel dat de middelen klaarblijkelijk niet tot cassatie konden leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te hebben de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de raadsheren.

Uitspraak

21 november 2014
Nr. 14/02742
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 22 april 2014, nr. BK-13/01337, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 13/2338) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2009 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente alsmede een boete.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde middelen geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de middelen klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren.

2.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Libari, en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2014.