ECLI:NL:HR:2014:3331

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 november 2014
Publicatiedatum
20 november 2014
Zaaknummer
13/05096
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting gemeente Rotterdam

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 november 2014 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. Het beroep was gericht tegen de uitspraak van 5 maart 2014, nr. BK-12/00753, die op zijn beurt weer voortvloeide uit een eerdere uitspraak van de Rechtbank te Rotterdam (nr. AWB 11/5227). De zaak betreft een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting die aan belanghebbende was opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam.

Belanghebbende heeft in cassatie een klacht ingediend tegen de uitspraak van het Gerechtshof. Het college van burgemeester en wethouders heeft hierop gereageerd met een verweerschrift en tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld, waarbij ook een klacht werd aangevoerd. Belanghebbende heeft schriftelijk zijn zienswijze over dit incidentele beroep naar voren gebracht.

De Hoge Raad heeft de klachten in zowel het principale als het incidentele beroep beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel behoeft volgens artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie geen nadere motivering, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Wat betreft de proceskosten oordeelde de Hoge Raad dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad beide beroepen in cassatie ongegrond, waarmee de eerdere uitspraken in stand blijven.

Uitspraak

21 november 2014
Nr. 13/05096
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 5 maart 2014, nr. BK-12/00753, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te Rotterdam (nr. AWB 11/5227) betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een klacht aangevoerd.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam heeft een verweerschrift ingediend. Het heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld en daarbij een klacht aangevoerd.
Belanghebbende heeft schriftelijk zijn zienswijze omtrent het incidentele beroep naar voren gebracht.

2 Beoordeling van de klachten in het principale en in het incidentele beroep in cassatie

De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart beide beroepen in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Libari, en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2014.