In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 november 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de bevoegdheid van de directeur van Cition B.V. als heffingsambtenaar voor de parkeerbelasting in de gemeente Amsterdam. De belanghebbende had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, die op 5 december 2013 had geoordeeld dat de naheffingsaanslag, opgelegd door de directeur van Cition, niet vernietigd hoefde te worden ondanks het feit dat deze directeur niet expliciet als heffingsambtenaar was aangesteld in het aanstellingsbesluit. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat de bevoegdheid van de directeur om naheffingsaanslagen op te leggen, was hersteld door de bekrachtiging van de naheffingsaanslag door de heffingsambtenaar in het verweerschrift. De Hoge Raad oordeelde dat de directeur van Cition, hoewel niet bij naam genoemd in het aanstellingsbesluit, toch als ambtenaar van de gemeente kon worden beschouwd, omdat hij met instemming van de gemeente de bevoegdheden van een gemeenteambtenaar had uitgeoefend. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.