ECLI:NL:HR:2014:3320

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 november 2014
Publicatiedatum
20 november 2014
Zaaknummer
14/00499
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Forfaitaire vergoeding voor kosten van rechtsbijstand en btw-gevolgen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 november 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de forfaitaire vergoeding voor kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De belanghebbende had beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 16 december 2013, waarin een besluit werd genomen over de vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het beroep. De belanghebbende stelde dat de forfaitaire regeling voor rechtsbijstand een verboden discriminatie van particulieren ten opzichte van ondernemers met recht op aftrek van btw met zich meebracht. De Staatssecretaris van Financiën diende een verweerschrift in, waarop de belanghebbende een conclusie van repliek indiende.

De Hoge Raad beoordeelde de klachten van de belanghebbende en oordeelde dat de wetgever ervoor had gekozen om een forfaitaire bijdrage in de kosten van rechtsbijstand vast te stellen, zonder onderscheid te maken tussen particulieren en ondernemers. De Hoge Raad concludeerde dat deze keuze binnen de beoordelingsmarge van de wetgever viel en dat de gestelde benadeling niet leidde tot een verboden discriminatie. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verklaarde het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is van belang voor de interpretatie van de regeling omtrent de vergoeding van rechtsbijstandskosten en de btw-gevolgen daarvan. Het bevestigt dat de forfaitaire regeling niet in strijd is met het discriminatieverbod, mits de wetgever een duidelijke keuze maakt voor een eenvoudig toepasbare regeling.

Uitspraak

21 november 2014
nr. 14/00499
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Den Haagvan 16 december 2013, nr. SGR 13/4121, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank betreffende een ten aanzien van belanghebbende genomen besluit inzake vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het beroep. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

2.1.
De klachten houden in dat de forfaitaire regeling voor kosten van rechtsbijstand, welke geen onderscheid maakt tussen particulieren enerzijds en ondernemers in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 anderzijds, een met het discriminatieverbod strijdige benadeling teweegbrengt van particulieren. Voor deze particulieren behoort de ter zake van die rechtsbijstand in rekening gebrachte omzetbelasting tot de kosten daarvan, terwijl dat niet geldt voor ondernemers die deze omzetbelasting op de voet van artikel 15 van de Wet op de omzetbelasting 1968 in aftrek kunnen brengen.
2.2.
De klachten falen. De wetgever heeft ervoor gekozen niet te voorzien in een regeling tot vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten van rechtsbijstand, maar te voorzien in een regeling tot toekenning van een forfaitaire bijdrage in de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand waarvan slechts in bijzondere omstandigheden door de rechter kan worden afgeweken. Met zijn keuze voor een eenvoudig toepasbaar algemeen forfait met betrekking tot de vaststelling van de hoogte van de vergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand is de wetgever gebleven binnen de hem toekomende ruime beoordelingsmarge (vgl. HR 24 oktober 2003, nr. 37565, ECLI:NL:HR:2003:AF7557, BNB 2004/257). Niet kan worden gezegd dat de door belanghebbende gestelde benadeling leidt tot een verboden discriminatie.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, de vice-president R.J. Koopman en de raadsheer L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2014.