Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
2 september 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, gedateerd 30 november 2012, met nummer 23/001580-12. De verdachte, geboren in 1992, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaten, mr. G.A. Jansen en mr. Th.O.M. Dieben, beiden werkzaam in Amsterdam. In de schriftelijke verdediging is een middel van cassatie voorgesteld, dat aan het arrest is gehecht en daar deel van uitmaakt. De Advocaat-Generaal, D.J.C. Aben, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat de Hoge Raad uiteindelijk ook heeft gedaan.
De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat stelt dat een nadere motivering niet nodig is wanneer het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De beslissing van de Hoge Raad om het beroep te verwerpen, werd op 2 september 2014 uitgesproken tijdens een openbare terechtzitting.
De uitspraak is gedaan door de raadsheer B.C. de Savornin Lohman als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en N. Jörg, in aanwezigheid van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster. Deze uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van het Gerechtshof en onderstreept de toepassing van de relevante juridische normen in deze strafzaak.