ECLI:NL:HR:2014:327

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 februari 2014
Publicatiedatum
13 februari 2014
Zaaknummer
12/04335
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • J.A.C.A. Overgaauw
  • D.G. van Vliet
  • C.B. Bavinck
  • R.J. Koopman
  • L.F. van Kalmthout
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak inzake teruggaaf dividendbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 februari 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch. De zaak betreft een verzoek van belanghebbende, een in Zwitserland gevestigde entiteit met domicilie in Rotterdam, om teruggaaf van ingehouden dividendbelasting over het kalenderjaar 2007. De Inspecteur had dit verzoek niet-ontvankelijk verklaard, waarop belanghebbende in beroep ging bij de Rechtbank te Breda. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar het Hof vernietigde deze uitspraak en verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond, waardoor de Inspecteur werd verplicht om een teruggaaf van € 2578 te verlenen.

De Staatssecretaris heeft vervolgens cassatie ingesteld, waarbij hij een middel heeft voorgesteld. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en het middel gegrond verklaard op basis van eerdere overwegingen in een vergelijkbare zaak (nr. 12/04337). De Hoge Raad oordeelde dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven en dat het verzoek om teruggaaf van dividendbelasting moest worden afgewezen. De Hoge Raad heeft de eerdere uitspraken van het Hof en de Rechtbank vernietigd en het verzoek van belanghebbende afgewezen. Tevens zijn er geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.

Uitspraak

14 februari 2014
Nr. 12/04335
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
de Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof te ’s-Hertogenboschvan 2 augustus 2012, nr. 11/00742, betreffende een aan
[X]te
[Z], Zwitserland, domicilie gekozen hebbende te Rotterdam, (hierna: belanghebbende) gerichte beschikking als bedoeld in artikel 10, lid 1, van de Wet op de dividendbelasting 1965.

1.Het geding in feitelijke instanties

Belanghebbende heeft de Inspecteur verzocht om teruggaaf van in het kalenderjaar 2007 ten laste van haar ingehouden dividendbelasting, welk verzoek door de Inspecteur bij beschikking niet‑ontvankelijk is verklaard. Met toepassing van artikel 7:1a Awb is door belanghebbende beroep tegen deze beschikking ingesteld.
De Rechtbank te Breda (nr. AWB 10/896) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur gewijzigd in dier voege dat de beslissing tot niet‑ontvankelijkverklaring vervalt en dat aan belanghebbende een teruggaaf dividendbelasting wordt verleend ten bedrage van € 2578.

2.Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.
De Advocaat‑Generaal P.J. Wattel heeft op 14 maart 2013 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd. Na het verstrijken van de voor de schriftelijke reactie op de conclusie gestelde termijn heeft belanghebbende nog een geschrift ingediend. Op dit stuk slaat de Hoge Raad geen acht.

3.Beoordeling van het middel

Het middel slaagt op grond van hetgeen is overwogen in onderdeel 3.3 en 3.4 van het heden in de zaak met nummer 12/04337 tussen dezelfde partijen uitgesproken arrest van de Hoge Raad. ’s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Het verzoek om teruggaaf dient te worden afgewezen.

4.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof alsmede de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de Inspecteur, en
wijst het verzoek af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet C.B. Bavinck, R.J. Koopman en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2014.