In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 november 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Hof van 7 november 2012, waarin een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998 aan belanghebbende was opgelegd. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard, waarbij het Hof in zijn uitspraak niet in stand kon blijven. De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor een nieuw onderzoek in volle omvang.
De belanghebbende had een aantal middelen voorgesteld in het cassatieberoep, waarop de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift had ingediend. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling van de middelen vastgesteld dat middel 1 faalde voor zover het betrekking had op mr. G.J. van Muijen, maar slaagde voor zover het betrekking had op mr. drs. T.A. Gladpootjes. Dit leidde tot de conclusie dat de uitspraak van het Hof niet kon standhouden.
Daarnaast heeft de Hoge Raad opgemerkt dat de inspecteur op grond van artikel 8:42, lid 1, Awb verplicht is om alle relevante stukken over te leggen aan de belanghebbende en de rechter. Indien een partij hierin verzuimt, kan de bestuursrechter daaruit de nodige gevolgtrekkingen maken. De Hoge Raad heeft de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie, vastgesteld op een vierde van het totaalbedrag voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Het arrest is openbaar uitgesproken en bevat belangrijke overwegingen over de verplichtingen van de inspecteur en de gevolgen van het niet overleggen van stukken in bestuursrechtelijke procedures.