In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 november 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een beroep in cassatie van de belanghebbende tegen een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997. De belanghebbende had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank te Breda, die de navorderingsaanslag had bevestigd. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard, waarbij de uitspraak van het Hof werd vernietigd. De zaak wordt verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor een nieuw onderzoek in volle omvang.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling enkele middelen van de belanghebbende behandeld. Het eerste middel faalde voor zover het betrekking had op mr. G.J. van Muijen, maar slaagde voor zover het betrekking had op mr. drs. T.A. Gladpootjes. Dit leidde tot de conclusie dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven. De Hoge Raad benadrukte dat de inspecteur op grond van artikel 8:42, lid 1, Awb verplicht is om alle relevante stukken over te leggen aan de belanghebbende en de rechter. Indien een partij hierin verzuimt, kan de bestuursrechter daaruit de nodige gevolgtrekkingen maken.
De Hoge Raad heeft ook de proceskosten aan de zijde van de belanghebbende vastgesteld en de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in deze kosten. De belanghebbende heeft recht op vergoeding van het griffierecht dat is betaald voor de behandeling van het beroep in cassatie. Dit arrest is gewezen door een collegiaal orgaan van de Hoge Raad, met de vice-president als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.