In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 november 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een geschil over de aan [X] B.V. opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1998, alsook de daarbij gegeven boetebeschikking en beschikking inzake heffingsrente. De uitspraak van het Gerechtshof was het resultaat van een hoger beroep van de Inspecteur en een incidenteel hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank te Breda. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard, waarbij het Hof in zijn uitspraak niet in stand kon blijven. De Hoge Raad heeft verwezen naar een eerder arrest (12/05832) voor de gronden van zijn beslissing. De Hoge Raad heeft tevens opgemerkt dat de inspecteur verplicht is om alle relevante stukken over te leggen aan de belanghebbende en de rechter, en dat het aan de bestuursrechter is om de gevolgen van een verzuim in dit opzicht te bepalen. De Staatssecretaris van Financiën is veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie, waarbij rekening is gehouden met de samenhang van deze zaak met andere zaken. De Hoge Raad heeft de Staat gelast om het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden en heeft de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1095,75.