In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 november 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Hof van 7 november 2012, waarin een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen was opgelegd aan belanghebbende over het jaar 2001. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard, waarbij het Hof in zijn uitspraak niet in stand kon blijven. De middelen die door belanghebbende waren voorgesteld, zijn beoordeeld, waarbij middel 1 deels is afgewezen en deels is gehonoreerd. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het Gerechtshof de verplichting had om alle relevante stukken over te leggen, zoals bepaald in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor een nieuw onderzoek in volle omvang, waarbij de eerdere uitspraak van het Hof is vernietigd. Tevens is de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie, en is bepaald dat de Staat het griffierecht aan belanghebbende dient te vergoeden. Dit arrest is openbaar uitgesproken en is van belang voor de rechtspraktijk met betrekking tot de verplichtingen van de inspecteur in belastingzaken.