Uitspraak
de Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 21 februari 2013, nrs. 11/00483 en 11/00518, op de hoger beroepen van de Inspecteur en van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 10/176) betreffende de aan belanghebbende over het jaar 2002 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1.Geding in cassatie
2.Uitgangspunten in cassatie
Stamrechtverplichting
3.Beoordeling van de in het principale beroep voorgestelde middelen
,die op dit punt in het incidentele beroep in cassatie tevergeefs wordt bestreden
,en de stukken van het geding laten geen andere slotsom toe dan dat (i) belanghebbende van de werkgever een aanspraak op periodieke uitkeringen heeft gekregen ter waarde van € 1.361.340, (ii) belanghebbende de werkgever van de daaruit voortvloeiende verplichtingen heeft ontslagen omdat de werkgever had toegezegd een bedrag van € 1.361.340 te betalen aan de (in oprichting zijnde) B.V., met het oog op toekenning van een stamrecht door die B.V. aan belanghebbende, (iii) de B.V. het bedrag van € 1.361.340 van de werkgever heeft ontvangen, maar aan belanghebbende slechts een stamrecht heeft toegezegd ter waarde van € 1.136.340 (€ 225.000 minder), (iv) de B.V. kort na ontvangst van het bedrag van € 1.361.340 aan belanghebbende ruim € 225.000 heeft betaald, en (v) voor dat bedrag geen terugbetalingsverplichting op belanghebbende rust. Dusdoende is de aanspraak op periodieke uitkeringen, zoals belanghebbende die van de werkgever had gekregen, gedeeltelijk (voor een waarde van € 225.000) tenietgegaan, en heeft belanghebbende – klaarblijkelijk in directe samenhang daarmee – een bedrag van ruim € 225.000 ontvangen. Aldus is belanghebbendes aanspraak op periodieke uitkeringen, zoals die door de werkgever aan hem was toegekend, gedeeltelijk afgekocht. Op grond van artikel 19b, lid 6, in verbinding met lid 1, Wet LB 1964 dient daarom de volledige waarde van die aanspraak tot zijn loon en daarmee tot zijn inkomen uit werk en woning te worden gerekend. Het Hof heeft dit met zijn andersluidende oordeel miskend. Het middel slaagt derhalve.