ECLI:NL:HR:2014:3165

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 november 2014
Publicatiedatum
12 november 2014
Zaaknummer
12/05865
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • J.A.C.A. Overgaauw
  • R.J. Koopman
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
  • L.F. van Kalmthout
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over inkomstenbelasting en rechterlijke onpartijdigheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 november 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 12/05865. De zaak betreft een klacht over de rechterlijke onpartijdigheid in verband met eerdere behandelingen van vergelijkbare zaken, specifiek met betrekking tot oogst-op-stamconstructies. De belanghebbende had beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, die op 7 november 2012 was gewezen. De Hoge Raad oordeelde dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven, omdat het Hof niet voldoende had onderbouwd waarom de betrokkenheid van de rechter in eerdere zaken geen invloed had op de onpartijdigheid in deze zaak.

De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor een nieuw onderzoek in volle omvang. De Hoge Raad benadrukte dat de inspecteur, op grond van artikel 8:42, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), verplicht is om alle relevante stukken over te leggen aan de belanghebbende en de rechter. Indien een partij verzuimt om deze stukken te overleggen, kan de bestuursrechter daaruit de gevolgtrekkingen maken die hij geraden acht. Dit biedt de rechter de mogelijkheid om onder bepaalde omstandigheden voorbij te gaan aan het verzuim van een partij.

De Hoge Raad heeft tevens bepaald dat de Staatssecretaris van Financiën in de proceskosten van het geding in cassatie zal worden veroordeeld. De kosten van rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 1232,72, en de Staat moet het griffierecht van € 115 aan de belanghebbende vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw, samen met de vice-president R.J. Koopman en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, en L.F. van Kalmthout, en is openbaar uitgesproken op 14 november 2014.

Uitspraak

14 november 2014
nr. 12/05865
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X2]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te 's-Hertogenboschvan 7 november 2012, nr. 08/00241, op het hoger beroep van de Inspecteur alsmede het incidentele hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te Breda (nr. AWB 06/1806) betreffende een aan belanghebbende over het jaar 1996 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. R.W.J. Kerckhoffs, mr. A.M.E. Nuyens en mr. A.J.C. Perdaems, advocaten te Breda.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 9 juli 2014 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.
Zowel de Staatssecretaris als belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van de middelen

2.1.
Middel 1 faalt voor zover het betrekking heeft op mr. G.J. van Muijen en slaagt voor zover het betrekking heeft op mr. drs. T.A. Gladpootjes, een en ander op de gronden die zijn vermeld in het heden in de zaak met nummer 12/05832 uitgesproken arrest van de Hoge Raad, waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht.
2.2.
Gelet op het hiervoor in 2.1 overwogene kan ‘s Hofs uitspraak niet in stand blijven. De middelen behoeven voor het overige geen behandeling. Verwijzing moet volgen voor een nieuw onderzoek in volle omvang.
Opmerking verdient nog dat ingevolge artikel 8:42, lid 1, Awb de inspecteur alle stukken die hem ter beschikking staan en een rol hebben gespeeld bij zijn besluitvorming aan de belanghebbende en aan de rechter dient over te leggen. Indien een partij verzuimt te voldoen aan de verplichting om stukken over te leggen is het op grond van artikel 8:31 Awb aan de bestuursrechter om daaruit de gevolgtrekkingen te maken die hem geraden voorkomen. Dit voorschrift staat toe dat de rechter onder omstandigheden de gevolgtrekking maakt dat voorbijgegaan moet worden aan dit verzuim.

3.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met de nummers 12/05866, 12/05868 en 12/05869, met de onderhavige zaak samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 115, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op een vierde van € 4930,88, derhalve € 1232,72, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, de vice-president R.J. Koopman en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2014.