In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 november 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 12/05865. De zaak betreft een klacht over de rechterlijke onpartijdigheid in verband met eerdere behandelingen van vergelijkbare zaken, specifiek met betrekking tot oogst-op-stamconstructies. De belanghebbende had beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, die op 7 november 2012 was gewezen. De Hoge Raad oordeelde dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven, omdat het Hof niet voldoende had onderbouwd waarom de betrokkenheid van de rechter in eerdere zaken geen invloed had op de onpartijdigheid in deze zaak.
De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor een nieuw onderzoek in volle omvang. De Hoge Raad benadrukte dat de inspecteur, op grond van artikel 8:42, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), verplicht is om alle relevante stukken over te leggen aan de belanghebbende en de rechter. Indien een partij verzuimt om deze stukken te overleggen, kan de bestuursrechter daaruit de gevolgtrekkingen maken die hij geraden acht. Dit biedt de rechter de mogelijkheid om onder bepaalde omstandigheden voorbij te gaan aan het verzuim van een partij.
De Hoge Raad heeft tevens bepaald dat de Staatssecretaris van Financiën in de proceskosten van het geding in cassatie zal worden veroordeeld. De kosten van rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 1232,72, en de Staat moet het griffierecht van € 115 aan de belanghebbende vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw, samen met de vice-president R.J. Koopman en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, en L.F. van Kalmthout, en is openbaar uitgesproken op 14 november 2014.