In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 november 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1996. De belanghebbende, Beheermaatschappij [X1] B.V., had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, die op 7 november 2012 was gewezen. De zaak betrof onder andere een klacht over de onpartijdigheid van de rechter, in verband met eerdere behandelingen van vergelijkbare zaken en vermeende betrokkenheid van de rechter uit een eerdere werkkring. De Hoge Raad oordeelde dat de rechter onder bepaalde omstandigheden kan besluiten geen gevolgen te verbinden aan het niet voldoen door de inspecteur aan de verplichtingen van artikel 8:42, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor een nieuw onderzoek in volle omvang. De Hoge Raad heeft tevens geoordeeld dat de Staatssecretaris van Financiën moet worden veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de verplichting voor de inspecteur om alle relevante stukken over te leggen aan de rechter en de belanghebbende, en dat het aan de bestuursrechter is om de gevolgen van een verzuim in dit opzicht te bepalen.
De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de grenzen van rechterlijke onpartijdigheid en de verplichtingen van de inspecteur in belastingzaken verduidelijkt. De conclusie van de Advocaat-Generaal, R.L.H. IJzerman, was dat het beroep in cassatie gegrond moest worden verklaard, wat de Hoge Raad heeft overgenomen. De zaak heeft ook implicaties voor de proceskostenveroordeling, waarbij de Hoge Raad de kosten van rechtsbijstand heeft vastgesteld op een vijfde van het totaalbedrag van de kosten.