In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 november 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende vennootschapsbelasting. De belanghebbende, Beheermaatschappij [X1] B.V., had beroep ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, die op 7 november 2012 was gewezen. De zaak betrof een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2000, inclusief een boetebeschikking en een beschikking inzake heffingsrente. De belanghebbende voerde aan dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding was, omdat de betrokken rechter eerder vergelijkbare zaken had behandeld en er een vermeende betrokkenheid was uit hoofde van een eerdere werkkring.
De Hoge Raad oordeelde dat de klacht over de rechterlijke onpartijdigheid niet gegrond was, maar dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven. De Hoge Raad verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor een nieuw onderzoek in volle omvang. De Hoge Raad benadrukte dat de inspecteur, op grond van artikel 8:42, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), verplicht is om alle relevante stukken over te leggen aan de belanghebbende en de rechter. Indien een partij verzuimt deze verplichting na te komen, kan de rechter onder bepaalde omstandigheden besluiten om geen gevolgen te verbinden aan dit verzuim.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en gelastte dat de Staat de belanghebbende het griffierecht vergoedt. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op een vijfde van het totaalbedrag voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is openbaar uitgesproken en ondertekend door de vice-president en de raadsheren van de Hoge Raad.