In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 november 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 10 oktober 2013. Het Gerechtshof had eerder een uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de Rechtbank te Haarlem met betrekking tot motorrijtuigenbelasting. Belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. F.H. van der Beek, heeft een aantal middelen voorgesteld in het cassatieberoep. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en concludeert dat het beroep in cassatie ongegrond is. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is in het openbaar uitgesproken op de zitting.