ECLI:NL:HR:2014:3127

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 november 2014
Publicatiedatum
7 november 2014
Zaaknummer
13/05097
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak over inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 november 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 5 maart 2014, nr. BK-13/00166. De zaak betreft de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet over het tijdvak januari 2006. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank te ’s-Gravenhage (nr. AWB 12/7964).

In het cassatieberoep heeft belanghebbende verschillende klachten aangevoerd tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend, waarna belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad heeft ook de proceskosten in deze zaak beoordeeld en heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard.

Dit arrest is uitgesproken door vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadsheren C. Schaap en Th. Groeneveld, in aanwezigheid van waarnemend griffier F. Treuren, en is openbaar uitgesproken op 7 november 2014.

Uitspraak

7 november 2014
Nr. 13/05097
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 5 maart 2014, nr. BK‑13/00166, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te ’s‑Gravenhage (nr. AWB 12/7964) betreffende de ten laste van belanghebbende over het tijdvak januari 2006 ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2014.