In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 november 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 4 juli 2013. Het Gerechtshof had eerder een uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de Rechtbank te Haarlem, die betrekking had op uitnodigingen tot betaling van douanerechten en omzetbelasting die aan belanghebbende waren uitgereikt. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond op basis van artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Advocaat-Generaal M.E. van Hilten had op 2 april 2014 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het cassatieberoep. De Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden en dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien het middel geen rechtsvragen opriep die van belang waren voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Tevens oordeelde de Hoge Raad dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en de uitspraak van het Gerechtshof is aan het arrest gehecht.