ECLI:NL:HR:2014:3116

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 november 2014
Publicatiedatum
5 november 2014
Zaaknummer
14/00724
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking inzake beslag onder een derde en terugverwijzing naar de Rechtbank Oost-Brabant

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 november 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een klaagschrift van de klaagster, die de teruggave van een in beslag genomen geldbedrag van € 11.000,- vorderde. De Rechtbank had het klaagschrift gegrond verklaard, maar de Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank zich niet had uitgelaten over de vraag of het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag vorderde. Dit was een cruciaal aspect dat de Rechtbank had moeten overwegen, en de Hoge Raad concludeerde dat de beslissing van de Rechtbank ontoereikend gemotiveerd was.

De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere rechtspraak, met name ECLI:NL:HR:2010:BL2823, en benadrukte dat bij een beklag van de beslagene tegen een beslag op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering, de rechter moet beoordelen of het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Indien dit niet het geval is, dient de rechter de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander als rechthebbende kan worden aangemerkt.

De Hoge Raad vernietigde de bestreden beschikking en wees de zaak terug naar de Rechtbank Oost-Brabant voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechter in beslagzaken, vooral met betrekking tot de belangen van de strafvordering en de rechten van de beslagene.

Uitspraak

4 november 2014
Strafkamer
nr. 14/00724
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 15 november 2013, nummer RK 13/1779, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot terug-of verwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat de Rechtbank bij haar beslissing een onjuiste maatstaf heeft toegepast, althans haar beslissing ontoereikend heeft gemotiveerd.
2.2.
De Rechtbank heeft het klaagschrift van de klaagster, strekkende tot teruggave aan haar van een onder [betrokkene] inbeslaggenomen geldbedrag van € 11.000,– gegrond verklaard. Zij heeft daartoe, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende overwogen:
"Het klaagschrift strekt tot opheffing van het op 10 juni 2013 door de Bovenregionale Recherche Zuid-Nederland onder [betrokkene] gelegde beslag op een aan klaagster toebehorend geldbedrag van € 11.000,- en de teruggave daarvan aan klaagster.
(...)
De beoordeling
(...)
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, kan naar het oordeel van de rechtbank klaagster redelijkerwijs als rechthebbende worden aangemerkt. Gelet op het voorgaande is de rechter van oordeel dat het klaagschrift gegrond moet worden verklaard als hierna te melden."
2.3.
In cassatie kan ervan worden uitgegaan dat het gaat om een op de voet van art. 94 Sv onder [betrokkene] in beslag genomen geldbedrag.
2.4.
Voor de beoordeling van het middel is het volgende van belang.
In geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag dient de rechter a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Indien het belang van strafvordering het voortduren van het beslag niet meer vordert en een derde op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift heeft ingediend strekkende tot teruggave, dient de rechter te beoordelen of de klager die stelt rechthebbende te zijn, inderdaad redelijkerwijs als rechthebbende op het inbeslaggenomene kan worden aangemerkt. (Vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654.)
2.5.
Door te overwegen als hiervoor onder 2.2 is weergegeven heeft de Rechtbank, die zich niet heeft uitgelaten over de vraag of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, haar beslissing ontoereikend gemotiveerd.
2.6.
Het middel is derhalve terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Oost-Brabant, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 november 2014.