ECLI:NL:HR:2014:3112

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 november 2014
Publicatiedatum
5 november 2014
Zaaknummer
12/05726
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in hoger beroep wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 november 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep wegens termijnoverschrijding. De verdachte had op 6 april 2012 een veroordeling bij verstek gekregen van de kantonrechter en had op 9 mei 2012 hoger beroep ingesteld. De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van de zitting op 6 april 2012, zoals blijkt uit een e-mail die hij op 7 maart 2012 had verzonden. De Hoge Raad herhaalde dat het hoger beroep binnen veertien dagen na de einduitspraak moest worden ingesteld, wat niet was gebeurd. De Hoge Raad concludeerde dat de door de verdachte aangevoerde omstandigheden geen bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verontschuldigbaar maakten. Hierdoor was het hoger beroep te laat ingesteld en was de verdachte terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Daarnaast werd in de cassatiefase geklaagd over de overschrijding van de redelijke termijn, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze klacht niet kon leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep, waardoor het vonnis in eerste aanleg onherroepelijk werd. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig instellen van hoger beroep en de gevolgen van termijnoverschrijding in het strafrecht.

Uitspraak

4 november 2014
Strafkamer
nr. 12/05726
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 30 november 2012, nummer 20/001787-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C. Waling, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf in de mate als de Hoge Raad gepast acht en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel bevat de klacht dat het Hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het ingestelde hoger beroep, althans zijn beslissing onvoldoende heeft gemotiveerd.
2.2.1.
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep. Het bestreden arrest houdt als motivering van het Hof het volgende in:
"Ingevolge het bepaalde in artikel 408, eerste lid, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering, dient het hoger beroep binnen veertien dagen na de einduitspraak te worden ingesteld indien zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting de verdachte tevoren bekend was.
De strafzaak tegen verdachte heeft op 6 april 2012 gediend bij de kantonrechter, waarbij verdachte bij verstek is veroordeeld. De verdachte heeft, gelet op de dagtekening van de brief van de raadsman van verdachte, op 9 mei 2012 tegen dat vonnis beroep ingesteld. Uit de e-mail die verdachte op 7 maart 2012 heeft verzonden, blijkt dat hij wist van de dag van de terechtzitting van de kantonrechter, maar hij dan niet kan verschijnen. Ter terechtzitting heeft verdachte deze gang van zaken bevestigd.
Op grond van de inhoud van voornoemde e-mail en de verklaring van verdachte, is het hof van oordeel dat sprake is van een omstandigheid waaruit blijkt dat de dag van die terechtzitting de verdachte tevoren bekend was. Verdachte had dientengevolge uiterlijk veertien dagen na de uitspraak hoger beroep moeten instellen, derhalve uiterlijk op 20 april 2012. Nu het hoger beroep, blijkens het vorenstaande, niet tijdig is ingesteld en niet is gebleken van omstandigheden die deze termijnoverschrijding verontschuldigbaar doen zijn, dient de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep te worden verklaard."
2.2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof houdt het volgende in:
"De verdachte verklaart:
Het is juist dat ik op 7 maart 2012 een e-mail heb verzonden, waarin ik kenbaar maak dat ik niet ter terechtzitting in eerste aanleg kan verschijnen. Ik wist derhalve dat de strafzaak tegen mij door de kantonrechter zou worden behandeld ter terechtzitting van 6 april 2012. Ik had echter formulieren opgestuurd waaruit bleek dat ik niet de bestuurder van de auto ben geweest ten tijde van het tenlastegelegde. Daarnaast verkeerde ik in de veronderstelling dat ik reeds door een medewerker van het arrondissementsparket telefonisch was gehoord en dat het daarmee afgedaan was. Waarschijnlijk is dit verhoor opgenomen. Ik heb veel verschillende personen telefonisch gesproken waaronder ook een officier van justitie en ik dacht dat alles geregeld was. Ineens kreeg ik echter een brief binnen dat ik was veroordeeld. Mijn raadsman heeft vervolgens appel ingesteld. Ik werk 20 uren per dag en ik heb er helemaal geen zin in en geen tijd ervoor om mij met dit soort dingen bezig te houden.
(...)
De verdachte voert het woord tot verdediging als volgt:
Nogmaals, ik werk 20 uur per dag en ik heb er geen tijd voor mij met dit soort dingen bezig te houden. Ik meende dat alles was afgerond en dat ik niet meer hoefde voor te komen. Ik vind het bovendien een zeer kwalijke zaak dat ik alsnog wordt gedagvaard om vandaag te verschijnen als toch al duidelijk is dat ik niet in mijn appel kan worden ontvangen. Ik wil hierover dan ook een klacht indienen."
2.3.
Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld. De wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde. Het Hof heeft feitelijk en niet onbegrijpelijk vastgesteld dat de dag van de terechtzitting van de Kantonrechter, die op dezelfde dag uitspraak heeft gedaan, de verdachte tevoren bekend was. Dat brengt mee dat ingevolge art. 408, eerste lid aanhef en onder c, Sv de termijn voor het instellen van hoger beroep op 20 april 2012 is verstreken. Het hoger beroep is dus, zoals ook het Hof heeft overwogen, te laat ingesteld.
2.4.
Deze overschrijding van de daarvoor gestelde termijn betekent dat de verdachte niet in het hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend dan niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Daarbij kan worden gedacht aan binnen de beroepstermijn verstrekte ambtelijke informatie waardoor bij de verdachte de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de beroepstermijn op een ander tijdstip aanvangt of aan een zodanige psychische gesteldheid dat in verband daarmee het verzuim tijdig hoger beroep in te stellen niet aan de verdachte kan worden toegerekend (vgl. HR 6 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8587).
2.5.
De door de verdachte als verontschuldiging voor de termijnoverschrijding aangevoerde feiten en omstandigheden houden geen verband met het verzuim tijdig hoger beroep in te stellen, zodat zij geen bijzondere omstandigheden als hiervoor onder 2.4 bedoeld kunnen opleveren. Het Hof heeft de verdachte derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard in het gestelde hoger beroep.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt over de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase.
3.2.
Nu de bij schriftuur voorgestelde klachten ten aanzien van 's Hofs niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het ingestelde hoger beroep niet tot cassatie leiden en de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop dat oordeel ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet in cassatie ervan worden uitgegaan dat het Hof de verdachte terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in het namens hem ingestelde hoger beroep, zodat het vonnis in eerste aanleg onherroepelijk is geworden.
3.3.
Bij deze stand van zaken kan de klacht dat het Hof de gedingstukken niet tijdig na het instellen van het cassatieberoep heeft ingezonden niet leiden tot vernietiging van 's Hofs uitspraak. Het vorenoverwogene brengt mee dat het middel tevergeefs is voorgesteld en dat het cassatieberoep moet worden verworpen (vgl. HR 4 mei 2004,ECLI:NL:HR:2004:AO5711, NJ 2004/495).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 november 2014.