Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
€ 18.402."
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Slotsom
5.Beslissing
4 november 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 november 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt. De betrokkene, geboren in 1967, was eerder veroordeeld voor het medeplegen van hennepteelt en had een hennepkwekerij met 374 planten. Het Hof had het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 18.402,-, gebaseerd op vier oogsten. De verdediging voerde aan dat de schatting van het voordeel niet kon worden afgeleid uit de door het Hof gebruikte bewijsmiddelen. De Hoge Raad oordeelde dat de gevolgtrekking van het Hof, dat er viermaal geoogst kon zijn, niet onbegrijpelijk was en dat de schatting van het voordeel voldoende was onderbouwd.
Daarnaast werd in de zaak een tweede middel behandeld, waarin werd geklaagd dat het Hof ten onrechte de vordering van Liander N.V. niet in mindering had gebracht op de geschatte opbrengst. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting had gehanteerd door te stellen dat er geen aanleiding was om de kosten voor illegaal afgenomen elektriciteit in mindering te brengen, omdat niet was gebleken dat de betrokkene deze kosten had voldaan. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige bewijsvoering bij de schatting van wederrechtelijk verkregen voordeel en de noodzaak om in rechte toegekende vorderingen van benadeelden in aanmerking te nemen bij de berekening van dat voordeel.