Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Slotsom
5.Beslissing
11 februari 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, gedateerd 30 mei 2012. De verdachte, geboren in 1989, was in voorlopige hechtenis genomen en had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof. De verdediging werd gevoerd door mr. M. Berndsen en mr. R.D.A. van Boom, beiden advocaat te Utrecht. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en stelde voor de straf te verminderen, terwijl het beroep voor het overige werd verworpen.
De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie konden leiden. Dit werd niet verder gemotiveerd, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld en vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden. Dit leidde tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zeven jaren.
In de slotsom heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en deze verminderd tot zes jaren en acht maanden. Het beroep werd voor het overige verworpen. De uitspraak werd gedaan op 11 februari 2014 door de Hoge Raad der Nederlanden, met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman als voorzitter, W.F. Groos en Y. Buruma, in aanwezigheid van waarnemend griffier A.C. ten Klooster.