Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
28 oktober 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gedateerd 7 mei 2013, met nummer 20/002370-12. De verdachte, geboren in 1976, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. R.J. Baumgardt. In een eerder arrest van de Hoge Raad op 8 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1695, werd geoordeeld dat de verdachte onvoldoende belang had bij de klacht dat het Hof het slachtoffer ten onrechte niet als getuige had beëdigd. De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft in een aanvullende conclusie geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld. De eerste klacht, die betrekking had op de getuigenverklaring van het slachtoffer, werd als tevergeefs voorgesteld beschouwd. De tweede klacht betrof de verwerping door het Hof van een beroep op noodweerexces. De Hoge Raad oordeelde dat deze klacht ook niet tot cassatie kon leiden. Dit was in overeenstemming met artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 28 oktober 2014 het beroep verworpen. Dit arrest is uitgesproken door de vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.C. Rusche.