Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 11 april 2014, nr. BK-13/00716, betreffende het door belanghebbende gedane verzoek om teruggaaf van omzetbelasting over het jaar 2011.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 oktober 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 11 april 2014, met nummer BK-13/00716. Het cassatieberoep was gericht op een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting over het jaar 2011. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling allereerst gekeken naar de ontvankelijkheid van het cassatieberoep. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die door de belanghebbende zijn aangevoerd, geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op de constatering dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Daarnaast zijn de klachten volgens de Hoge Raad klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na het horen van de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door de voorzitter J.A.C.A. Overgaauw en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en is openbaar uitgesproken op de genoemde datum.