In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, die op 14 november 2013 was gewezen in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank te Haarlem. De zaak betreft een door [X] B.V. op aangifte voldaan bedrag aan omzetbelasting over het tijdvak juli 2008. De Hoge Raad heeft de zaak op 24 oktober 2014 behandeld onder nummer 13/06214.
De belanghebbende, [X] B.V., heeft een middel voorgesteld in het cassatieberoep. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop gereageerd met een verweerschrift. Vervolgens heeft de belanghebbende een conclusie van repliek ingediend, waarop de Staatssecretaris weer een conclusie van dupliek heeft ingediend.
De Hoge Raad heeft het voorgestelde middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd opgemerkt dat het middel geen nadere motivering behoeft, omdat het niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Ten slotte heeft de Hoge Raad beslist dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Het arrest is uitgesproken door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier, in het openbaar.