ECLI:NL:HR:2014:2982

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 oktober 2014
Publicatiedatum
15 oktober 2014
Zaaknummer
11/02582
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Uitspraak na prejudiciële beslissing
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Douanerechten en indeling van sondevoeding onder post 3004 van de Gecombineerde Nomenclatuur na prejudiciële beslissing

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 oktober 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De zaak betreft de indeling van sondevoeding voor medisch verzorgde personen onder de juiste douanepost. De belanghebbende, Nutricia N.V., had in beroep de bindende tariefinlichtingen aangevochten die door de Inspecteur waren verstrekt, waarin de producten ten onrechte onder post 2202 van de Gecombineerde Nomenclatuur waren ingedeeld. De Hoge Raad had eerder vragen gesteld aan het Hof van Justitie over de interpretatie van de relevante douaneregelgeving. Het Hof van Justitie heeft op 30 april 2014 geoordeeld dat voedingspreparaten die onder medisch toezicht worden toegediend, moeten worden ingedeeld onder post 3004 van de Gecombineerde Nomenclatuur. Dit leidde tot de conclusie dat de bindende tariefinlichtingen van de Inspecteur onjuist waren. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard, de eerdere uitspraken van het Hof en de Rechtbank vernietigd, en de Inspecteur gelast de bindende tariefinlichtingen te wijzigen. Tevens zijn de kosten van het geding in cassatie en de eerdere procedures vergoed aan de belanghebbende.

Uitspraak

17 oktober 2014
nr. 11/02582
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
Nutricia N.V.te
Zoetermeer(hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Amsterdamvan 28 april 2011, nrs. P09/00445, P09/00446, P09/00447, P09/00448 en P09/00449, betreffende bindende tariefinlichtingen, na beantwoording van de door de Hoge Raad bij een arrest aan het Hof van Justitie van de Europese Unie gestelde vragen.

1.Ontstaan en loop van het geding

Voor een overzicht van het ontstaan en de loop van het geding tot aan het door de Hoge Raad in dit geding gewezen arrest van 19 april 2013, nr. 11/02582, ECLI:NL:HR:2013:BZ7836, BNB 2013/145, wordt verwezen naar dat arrest, waarbij de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft verzocht een prejudiciële beslissing te geven over de in dat arrest geformuleerde vragen.
Bij arrest van 30 april 2014, Nutricia N.V., C-267/13, ECLI:EU:C:2014:277, BNB 2014/131, heeft het Hof van Justitie uitspraak doende op die vragen, voor recht verklaard:
“Tariefpost 3004 van de gecombineerde nomenclatuur, opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1549/2006 van de Commissie van 17 oktober 2006, moet aldus worden uitgelegd dat onder het begrip „geneesmiddelen” in de zin van die post mede zijn begrepen voedingspreparaten die uitsluitend bestemd zijn om onder medisch toezicht enteraal (door middel van een maagsonde) te worden toegediend aan personen die medisch worden verzorgd, wanneer deze producten in het kader van de bestrijding van de ziekte of de aandoening van deze personen worden toegediend om ondervoeding te voorkomen of bestrijden.”
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op dit arrest. Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

2.Nadere beoordeling van de middelen

2.1.
Uit de hiervoor onder 1 weergegeven verklaring voor recht volgt dat de bij de onderhavige bindende tariefinlichtingen ingedeelde producten moeten worden ingedeeld in post 3004 van de Gecombineerde Nomenclatuur (hierna: de GN). De Inspecteur heeft mitsdien voor de producten ten onrechte een bindende tariefinlichting met vermelding van post 2202 90 10 van de GN verstrekt. Middel I slaagt derhalve.
2.2.
Gelet op het hiervoor in 2.1 overwogene kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. Middel II behoeft geen behandeling. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

3.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank en in verband met de behandeling van het bezwaar.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken van de Inspecteur,
gelast de Inspecteur de bindende tariefinlichtingen met terugwerkende kracht te wijzigen in die zin dat de producten worden ingedeeld onder post 3004 van de Gecombineerde Nomenclatuur,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 454, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 447, en gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het bij de Rechtbank betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor de Rechtbank ten bedrage van € 285,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2922 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 974 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en in de kosten van het geding voor de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 974 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en in de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 486 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, E.N. Punt, P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2014.