Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
14 oktober 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 9 april 2013. De verdachte, geboren in 1989, heeft het beroep in cassatie laten indienen door zijn advocaat, mr. B. Kizilocak, te Rotterdam. De advocaat heeft middelen van cassatie voorgesteld, welke zijn gehecht aan het arrest van de Hoge Raad. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft in zijn schriftelijke standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk kan worden verklaard op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is het geval omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien deze overwegingen heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
De uitspraak is gedaan op 14 oktober 2014 door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz. Het arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting, waarbij de Hoge Raad de beslissing heeft genomen om het cassatieberoep niet-ontvankelijk te verklaren.