In deze zaak heeft [X] BV beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, die op 15 maart 2013 was gewezen in hoger beroep tegen een uitspraak van de Rechtbank te Breda. De zaak betreft de kansspelbelasting die door belanghebbende over het tijdvak juli 2008 op aangifte was voldaan. De Hoge Raad heeft op 10 oktober 2014 uitspraak gedaan in deze cassatieprocedure, geregistreerd onder nummer 13/02166. De belanghebbende heeft een aantal middelen voorgesteld in het cassatieberoep, waarop de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift heeft ingediend. De zaak is toegelicht door mr. Ch.J. Langereis, advocaat te Amsterdam, waarna de Staatssecretaris schriftelijk op deze toelichting heeft gereageerd. De Hoge Raad heeft de voorgestelde middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft verder geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, en dit arrest is openbaar uitgesproken op 10 oktober 2014.