Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Slotsom
11 februari 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 februari 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van moord met voorbedachte raad, gepleegd op 6 april 2007 te Tilburg. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2013:963) en oordeelt dat het Hof zijn oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd. Het Hof had kennelijk geoordeeld dat de verdachte de gelegenheid had om na te denken over de gevolgen van zijn daad, maar de Hoge Raad vindt dat deze motivering niet voldoet aan de eisen die aan de bewezenverklaring van voorbedachte raad worden gesteld.
De Hoge Raad stelt vast dat voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op zijn besluit. Dit houdt in dat de verdachte niet in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld. De Hoge Raad benadrukt dat de rechter bij de beoordeling van voorbedachte raad een zorgvuldige afweging moet maken van de omstandigheden van het geval. De enkele vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om na te denken, is niet voldoende om voorbedachte raad te concluderen, vooral niet als er ook contra-indicaties zijn.
De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zodat deze opnieuw kan worden berecht. De beslissing van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot de bewijsvoering van voorbedachte raad in moordzaken.