ECLI:NL:HR:2014:2922

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 oktober 2014
Publicatiedatum
9 oktober 2014
Zaaknummer
13/06391
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag overdrachtsbelasting en voorwaardelijke vrijstelling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 oktober 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting die was opgelegd aan [X] B.V. De zaak betreft de vraag wanneer de belastingschuld is ontstaan in het geval van een voorwaardelijke vrijstelling. De belanghebbende, [X] B.V., had op 31 december 2004 een onroerende zaak verkregen van [B] B.V. en deed een beroep op de vrijstelling van overdrachtsbelasting. Deze vrijstelling was van toepassing omdat beide vennootschappen tot hetzelfde concern behoorden. Echter, na de levering van aandelen aan [F] B.V. op 1 maart 2007, voldeed [X] B.V. niet meer aan de voorwaarden voor de vrijstelling, wat leidde tot de naheffingsaanslag die op 10 december 2010 werd opgelegd.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat de belastingschuld pas op 1 maart 2007 was ontstaan, het moment waarop de voorwaarden voor de vrijstelling niet meer werden nageleefd. Dit leidde tot de conclusie dat de naheffingsaanslag tijdig was opgelegd, aangezien deze binnen de wettelijke termijn viel. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de belastingschuld pas op het moment van de levering is ontstaan, en dat de naheffingsaanslag dus niet te laat was opgelegd. De overige middelen van de belanghebbende konden niet tot cassatie leiden, en de Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond.

De Hoge Raad oordeelde verder dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten, en sprak de beslissing uit in het openbaar.

Uitspraak

10 oktober 2014
Nr. 13/06391
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem‑Leeuwardenvan 19 november 2013, nr. 13/00067, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te Arnhem (nr. AWB 11/4268) betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Op 31 december 2004 heeft belanghebbende van [B] B.V. de juridische eigendom van een onroerende zaak verkregen (hierna: de verkrijging). Belanghebbende en [B] B.V. behoorden toen tot hetzelfde concern in de zin van artikel 5b, lid 2, van het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer (hierna: het concern).
2.1.2.
Ter zake van voormelde verkrijging is belanghebbende geen overdrachtsbelasting verschuldigd geworden doordat zij een geslaagd beroep deed op de vrijstelling van artikel 15, lid 1, letter h, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de vrijstelling).
2.1.3.
Op 1 maart 2007 zijn alle aandelen in belanghebbende aan [F] B.V. geleverd (hierna: de levering). [F] B.V. behoorde niet tot het concern. Als gevolg van de levering voldeed belanghebbende niet meer aan de in artikel 5b, lid 3 (tekst 2004), van het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer voor toepassing van de vrijstelling gestelde voorwaarde dat zij na de verkrijging ten minste drie jaren deel blijft uitmaken van het concern. De Inspecteur heeft daarom aan belanghebbende een op 10 december 2010 gedagtekende naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd ter zake van de verkrijging.
2.1.4.
Het Hof heeft onder meer geoordeeld dat de belastingschuld ter zake van de verkrijging pas op 1 maart 2007, het tijdstip van de levering, is ontstaan, en dat daarom de bevoegdheid van de Inspecteur tot naheffing van overdrachtsbelasting in verband met de verkrijging vijf jaren na 31 december 2007 - derhalve op 31 december 2012 – verviel. De naheffingsaanslag is daarom tijdig opgelegd, aldus het Hof.
2.2.
Tegen deze oordelen richt zich het tweede middel. Het middel betoogt dat de belastingschuld is ontstaan op 31 december 2004, het tijdstip van de verkrijging, zodat de mogelijkheid om een naheffingsaanslag op te leggen reeds op 31 december 2009 was vervallen.
2.3.
Bij de beoordeling van dit middel heeft het volgende te gelden. Indien een belastingplichtige ter zake van een belastbaar feit een geslaagd beroep doet op een in de wet voorziene vrijstelling , ontstaat ten tijde van dat belastbare feit geen belastingschuld. Indien de vrijstelling - zoals in het onderhavige geval – een voorwaardelijk karakter heeft, en vanaf enig moment niet langer wordt voldaan aan de voor toepassing van die vrijstelling geldende voorwaarde(n), ontstaat de belastingschuld pas op dat latere moment. Dit brengt, gelet op de hiervoor in 2.1.3 vermelde uitgangspunten, mee dat de onderwerpelijke belastingschuld pas op 1 maart 2007 ontstond. De naheffingsaanslag is daarom tijdig opgelegd. Het tweede middel faalt derhalve.
2.4.
De overige middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren R.J. Koopman en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2014.