Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Enschede,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
3 oktober 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontbinding van een arbeidsovereenkomst en de vraag of de erfgenamen van de overleden werknemer recht hebben op een ontbindingsvergoeding. De werknemer, die sinds 1983 in dienst was bij Woningstichting Domijn, had met zijn werkgever een beëindigingsovereenkomst gesloten, waarbij een vergoeding van € 65.952,-- bruto was afgesproken. De kantonrechter had de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 april 2010, maar de werknemer overleed op 30 december 2009. De erfgenamen stelden dat zij recht hadden op de vergoeding, maar Domijn betwistte dit, stellende dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege was geëindigd door het overlijden van de werknemer.
De Hoge Raad oordeelde dat de ontbindingsbeschikking en de beëindigingsovereenkomst geen voorwaarde bevatten dat de vergoeding alleen verschuldigd zou zijn indien de arbeidsovereenkomst op het tijdstip van ontbinding nog bestond. De Hoge Raad benadrukte dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen niet toelaat dat aan een onherroepelijke uitspraak rechtskracht wordt ontzegd door een latere gebeurtenis, zoals het overlijden van de werknemer. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het gerechtshof en bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, waarbij Domijn werd veroordeeld tot betaling van de ontbindingsvergoeding aan de erfgenamen.