ECLI:NL:HR:2014:2876

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 oktober 2014
Publicatiedatum
2 oktober 2014
Zaaknummer
13/02762
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam over immateriële schadevergoeding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 oktober 2014 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, dat eerder door de Rechtbank te Haarlem was behandeld. De uitspraak van het Gerechtshof, gedateerd 25 april 2013, was een hoger beroep van de Inspecteur tegen de eerdere uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende heeft in cassatie één middel voorgesteld, waarop de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift heeft ingediend.

De Hoge Raad heeft het voorgestelde middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd opgemerkt dat het middel geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwees hierbij ook naar een eerdere uitspraak van 21 maart 2014.

Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.

Uitspraak

3 oktober 2014
Nr. 13/02762
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 25 april 2013, nr. 12/00324, op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 11/5445) betreffende verzoeken van belanghebbende om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij één middel voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van het middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling (zie HR 21 maart 2014, nr. 12/04057, ECLI:NL:HR:2014:540, BNB 2014/117).

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, P.M.F. van Loon, Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2014.