ECLI:NL:HR:2014:287

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 februari 2014
Publicatiedatum
11 februari 2014
Zaaknummer
13/00058
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tot herziening van levenslange gevangenisstraf wegens moord op twee kinderen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 februari 2014 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder vonnis waarbij de aanvrager, geboren in 1955, was veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf voor de moord op twee kinderen. De aanvraag tot herziening was gebaseerd op nieuwe feiten, aangeduid als 'nova', die volgens de aanvrager het ernstige vermoeden wekten dat, indien deze feiten eerder bekend waren geweest, het tot een vrijspraak had kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de gepresenteerde nova, zowel op zichzelf als in onderling verband, niet het ernstige vermoeden wekten dat het onderzoek tot een andere uitkomst had geleid. De Hoge Raad benadrukte dat bij de beoordeling van de aanvraag alle door het Hof gebruikte bewijsmiddelen en nadere bewijsoverwegingen in acht moesten worden genomen. De aanvraag werd afgewezen, waarbij de Hoge Raad de eerdere veroordeling bevestigde. De zaak betreft een complexe bewijsvoering met getuigenverklaringen die de betrokkenheid van de aanvrager bij de moorden ondersteunen, en de Hoge Raad concludeerde dat de betrouwbaarheid van deze verklaringen voldoende was om de veroordeling te handhaven. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in zaken die betrekking hebben op herziening van veroordelingen op basis van nieuwe feiten.

Uitspraak

11 februari 2014
Strafkamer
nr. 13/00058 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 juli 2005, nummer 23/000634-03, ingediend door mr. J.W.H. Peters, advocaat te Amersfoort, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

Het Hof heeft in hoger beroep – met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank Amsterdam van 5 februari 2003 – de aanvrager ter zake van "moord, meermalen gepleegd" veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf.

2.De aanvraag tot herziening

De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De aanvraag is mondeling toegelicht.

3.De conclusie van de Advocaat-Generaal

De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag zal afwijzen. De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

4.Bewezenverklaring en bewijsvoering

4.1.
Ten laste van de aanvrager is door het Hof bewezenverklaard dat:
"hij op 4 maart 1984 te Amsterdam:
b. opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 3] en
c. opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2]
van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte:
b. met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met kracht met een touw en/of een riem, gedurende enige tijd de hals van [slachtoffer 3] dichtgesnoerd en dichtgesnoerd gehouden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 3] is overleden en
c. met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een scherp en/of puntig voorwerp vijfmaal in de hartstreek van [slachtoffer 2] gestoken, waardoor het hart van [slachtoffer 2] werd geperforeerd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden."
4.2.
Voor zover voor de beoordeling van de aanvraag van belang berust de bewezenverklaring op de volgende bewijsmiddelen:
"15. Een geschrift, zijnde een kopie van een ambtsedig proces-verbaal nummer 2000/1984 d.d. 13 maart 1984 opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], brigadier en hoofdagent-rechercheur van de gemeentepolitie Amsterdam (doorgenummerde bladzijden 323 t/m 327 van "dossier 1984").
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [betrokkene 2], zakelijk weergegeven:
Ik werk als taxichauffeur. Op zondag 4 maart 1984 omstreeks 06.25 uur reed ik op de Gooiseweg te Amsterdam. Op dat moment werd via de taxicentrale een taxi gevraagd. Ik moest voorkomen Wenckebach (het hof begrijpt: H.J.E. Wenckebachweg) 13 te Amsterdam, waar is gevestigd Angels Place (het hof begrijpt: het clubhuis van de Hells Angels). Na ongeveer twee minuten was ik ter plaatse. Toen ik voor genoemd perceel aankwam stond er een man langs de weg. Ik stopte naast hem en ik zag dat het een Hells Angel was. Ik zag dat het een grote grove kerel was, gekleed als een Hells Angel. Ik bedoel hiermee dat hij een jack droeg met daarop het embleem van de Hells Angels. De man stapte rechts achter in. Hij zei mij goede dag en zei Stadionplein. Of deze man alcohol had gebruikt weet ik niet. Hij was in ieder geval niet dronken en ik had ook niet de indruk dat hij verdovende middelen had gebruikt. Ik denk dat de rit een kleine tien minuten geduurd heeft. Tijdens de rit heb ik nog wat met de man zitten praten. Hij vroeg mij of ik het druk had. Ik ben het Stadionplein opgereden en ik moest stoppen na de Tuyll van Seerooskerkenweg op het stukje voor de Argonautenstraat. Hij betaalde mij 16 gulden, waarbij twee gulden fooi was inbegrepen.
16. Een geschrift, zijnde een kopie van een ambtsedig proces-verbaal nummer 2000/1984 d.d. 28 maart 1984 opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3], beiden hoofdagent-rechercheur van de gemeentepolitie Amsterdam (doorgenummerde bladzijden 476 en 477 van "dossier 1984").
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [getuige 2], zakelijk weergegeven:
Nu blijkt mij dat [aanvrager] (hof: verdachte) reeds op maandagmorgen 5 maart 1984 in de ochtenduren in mijn woning is gekomen. Het was in ieder geval vroeg. [aanvrager] heeft mij niet van tevoren gebeld, daar de telefoon was afgesloten. Hij kwam voor mij dus geheel onverwachts. Die middag, dus maandag 5 maart 1984, nadat wij uit bed waren gekomen, vertelde [aanvrager] mij, dat hij een paar dagen bij mij bleef. Hij zei dat hij zich wat rustig moest houden, omdat de politie hem zocht. Hij heeft mij niet verteld waarom de politie hem zocht. Ik heb hem dat ook niet gevraagd. [aanvrager] is tot en met woensdag 7 maart 1984 in mijn woning gebleven. Hij is zelfs die dinsdagavond niet naar de clubavond van de Hells Angels geweest, iets dat hij normaal nimmer overslaat.
17. De verklaring die de getuige [getuige 2] op de terechtzitting in eerste aanleg van 14 januari 2003 heeft afgelegd, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Rond carnaval 1984 stond [aanvrager] weer voor mijn deur. Het was maandag of dinsdag (het hof begrijpt: maandag 5 maart 1984 of dinsdag 6 maart 1984). Ik dacht maandag tegen de ochtend. Ik had [aanvrager] vanaf november 1983 tot aan carnaval niet meer gezien. Het was niet logisch dat hij langskwam. Hij had zijn jas over zijn colours aan. Hij vroeg of ik zijn jas kon wassen. Hij had een vlek op zijn mouw. Het is mij niet gelukt om de vlek eruit te wassen. Ik ben later naar de kroeg gegaan, heb een krant en een fles melk voor [aanvrager] meegenomen. Het was opvallend dat ik een krant voor hem moest meenemen, want hij las nooit een krant. Hij was de krant niet echt aan het lezen, meer aan het bekijken.
Toen ik terugkwam was er iets verbrand in de tuin.
Ik heb in 1984 niet alles verklaard, wat ik wist. Ik was een beetje bang natuurlijk. Ik had wel een reden om bang voor [aanvrager] te zijn.
18. De verklaring van de getuige [getuige 2], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 8 maart 2004.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik ken [aanvrager]. Ik heb hem rond 1982/1983 in een shoarmatent leren kennen. In diezelfde tijd heb ik een relatie met hem gekregen. Wij hebben toen ook een tijdje samengewoond. Op een gegeven moment vertrok [aanvrager].
De bewuste maand in 1984 kwam [aanvrager] opeens bij mij in huis. Hij was opeens bij mij binnen. Onze relatie was al vanaf oktober 1983 verbroken.
Het verbaasde mij dat [aanvrager] opeens voor mijn neus stond. Bij mij was het voorheen niet vaker gebeurd dat [aanvrager] een tijdje weg was en dan opeens weer terugkwam.
Volgens mij was het op een doordeweekse dag. Ik weet wel dat het in de tijd van het carnaval was. [aanvrager] kwam 's nachts/'s morgens binnen. Zoals ik al drie keer eerder heb verklaard: [aanvrager] kwam 's morgens vroeg bij mij binnen. Ik ging toen al bijna mijn bed uit en opeens stond hij bij mij binnen. Hij wilde bij mij slapen en ik ben gewoon gaan douchen en naar de kroeg gegaan. In de tussentijd vroeg [aanvrager] mij de jas uit te wassen. Hij vroeg mij dit te doen vóórdat ik naar de kroeg ging. Het was of een spijkerjas of zijn suèdejas. Ik moest die jas uitwassen omdat er een vlek in zat.
Vóórdat ik naar de kroeg ging heb ik de jas in het water laten weken. Toen ik terugkwam was de jas niet meer in huis.
Achteraf bezien vond ik het wel gek dat ik direct 's ochtends vroeg de jas moest uitwassen, maar dat is [aanvrager].
Ik was wel zo een type bij wie je kon schuilen. Ik denk dat [aanvrager] daar wel vanuit ging.
Vóórdat ik de deur uitging kreeg ik van [aanvrager] het verzoek om de jas uit te wassen en een krant en melk mee te nemen.
Ik ben eerst naar de kroeg gegaan en heb daarna een krant en melk voor [aanvrager] meegenomen. Toen ik binnenkwam schrok ik omdat er een pistool op mij werd gericht. Voordat ik wegging had ik niet gezien dat [aanvrager] een pistool bij zich had. Ik had daar niet op gelet. Ik denk dat [aanvrager] schrok dat ik opeens binnen kwam en daarom richtte hij, denk ik, het pistool op mij. Ik weet niet of [aanvrager] iets of iemand anders had verwacht.
[aanvrager] bladerde de krant door.
Het is juist dat ik heb verklaard dat [aanvrager] niet een geregeld krantenlezer was. Op het moment zelf was ik niet verbaasd dat hij een krant wilde hebben, maar als je er achteraf over nadenkt weer wel. Ik kreeg gewoon het verzoek een krant en melk te halen en dat heb ik gedaan.
Ik weet nog steeds zeker dat [aanvrager] op dinsdagavond niet naar de clubavond van de Hells Angels is geweest. Dat viel mij op en dat is een van de dingen die me zijn bijgebleven.
Het is juist dat ik naderhand een aantal dingen wel bij de politie heb verklaard, die ik destijds in 1984 niet had verklaard. Als ik in mijn eerste verklaring had gesproken over het jasje en alles wat daarmee samenhangt, dan denk ik dat ik hier nu niet had gezeten. Uit veiligheidsoverwegingen voor mijzelf heb ik dat achtergehouden. Ik had toen een kind van anderhalf jaar. Ik was bang dat als ik openheid van zaken gaf het voor mij wel eens verkeerd kon aflopen.
Uit veiligheidsoverwegingen heb ik in 1984 minder verklaard en bepaalde dingen achtergehouden.
Het schijnt dat ik met iemand heb gesproken over [aanvrager], het jasje, de krant en de melk. Ik weet nu dat [getuige 7] (het hof begrijpt: getuige [getuige 7]) dat verteld heeft en er is nog wel iemand, maar die leeft niet meer. Vlak nadat het gebeurd was heb ik dat met hen besproken.
Ik heb het aan iemand verteld en later kwam uit dat het [getuige 7] was.
Ik wist dat [aanvrager] [slachtoffer 1] kende.
Naderhand heb ik de jas niet meer in huis gezien. Toen ik thuis kwam lag er iets in de tuin te smeulen.
[aanvrager] had meerdere jassen aan en hij had een jas over zijn colours aan. In ieder geval één jas werd aan mij gevraagd te wassen. De jas met de coulours mocht ik toch niet wassen.
De vlek zat op de mouw aan de bovenkant.
Toen [aanvrager] bij mij binnenkwam droeg hij een jas over zijn colours.
Ik zag hem (hof: verdachte) altijd met zijn colours. Als je colours hebt, dan moet je ermee lopen.
Ik weet nog dat [aanvrager] niet naar de clubavond van de Hells Angels is geweest. Dinsdagavond is de clubavond van de Hells Angels. [aanvrager] had toen al een nacht bij mij geslapen.
19. Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2002038173 d.d. 2 juli 2002 opgemaakt door [verbalisant 4], hoofdagent-rechercheur van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland (doorgenummerde bladzijden 383 t/m 386 zaak "Oostvink", zaakdossier 1., deel V Moord/doodslag [slachtoffer 1],
[slachtoffer 2], [slachtoffer 3]).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van de verbalisant voornoemd, zakelijk weergegeven:
Op 25 juni 2002 hoorde ik een vrouw als getuige genaamd: [getuige 7].
De getuige verklaarde op mijn vragen als volgt:
[getuige 2] vertelde mij dat [aanvrager], haar vriend die bij de Hells Angels zat, bij haar was gekomen en dat hij een spijkerjas had die helemaal onder het bloed zat. [getuige 2] moest die voor hem wassen. Dat had ze gedaan.
20. De verklaring van de getuige [getuige 7], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 6 februari 2004.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Het is juist dat ik eerder ben gehoord door de politie en de rechter-commissaris. Ik weet nog wat ik toen heb verklaard. Ik heb toen de waarheid verklaard en blijf bij die verklaringen.
Op die maandag dat ik [getuige 2] met die ruige man zag heb ik niet met haar en/of hem gesproken. [getuige 2] zal mij één dag daarna gezegd hebben dat die man bij haar was blijven slapen.
Ik weet alleen dat [getuige 2] een bebloed spijkerjack heeft gewassen voor de persoon die maandagmiddag bij haar zat.
[getuige 2] heeft mij verteld dat het een bebloed spijkerjack betrof.
[getuige 2] heeft mij verteld dat die man - genaamd [aanvrager] - die nacht bij haar is blijven slapen.
Op die bewuste maandagmiddag werkten noch [betrokkene 3], noch [betrokkene 4] in café "The Sting". Iemand anders stond op dat moment achter de bar van café "The Sting". [betrokkene 3] en [betrokkene 4] ken ik veel te goed. [betrokkene 3] en [betrokkene 4] waren nooit op maandagmiddag in café "The Sting".
Het verhaal van het bebloede spijkerjack kan ik mij nog heel goed herinneren.
21. Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2002038173 d.d. 14 mei 2002 opgemaakt door [verbalisant 5] en [verbalisant 4], respectievelijk inspecteur en hoofdagent, rechercheurs van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland (doorgenummerde bladzijden 186 t/m 191 zaak "Oostvink", zaakdossier 1., deel II Moord/doodslag [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3]).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [getuige 3], zakelijk weergegeven:
Het was in de jaren dat [aanvrager] vastzat in Den Bosch in verband met een gewapende overval. Ik zat toen ook vast in Den Bosch. Hij zat toen ook bij de Hells Angels. [aanvrager] vertelde dat hij een vriendin met twee kinderen gedumpt had. Ik weet niet meer hoe hij het precies gezegd heeft, maar ik geloof dat hij gezegd heeft dat hij een vriendin met twee koters het licht had uitgeblazen.
22. De verklaring van de getuige [getuige 3], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 6 februari 2004.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Het is juist dat ik [aanvrager] heb leren kennen toen ik in Den Bosch gedetineerd zat.
Ik blijf bij mijn eerder afgelegde verklaring, namelijk dat [aanvrager] mij in het huis van bewaring in Den Bosch heeft verteld dat hij een vriendin met twee koters het licht had uitgeblazen. Hij heeft dat in mijn aanwezigheid gezegd.
[aanvrager] heeft het mij verteld nadat hij stuff had gebruikt. Ik dacht toen niet aan grootspraak van [aanvrager]. Ik heb dingen gezien én alles wat [aanvrager] zegt komt uit. Alles wat hij zegt kan hij waarmaken.
Ik kon het mij duidelijk herinneren, want ik dacht nog hij zal wel geen geintjes maken. Hij was met andere dingen ook zo serieus.
[aanvrager] heeft er tussendoor wel eens vaker over gesproken.
[aanvrager] werd vooral loslippig als hij gebruikt had. Ik weet niet of [aanvrager] zich achteraf kon herinneren wat hij mij verteld had. Wij hebben het er naderhand eigenlijk nooit meer over gehad.
Ik heb hem nooit gevraagd of het echt waar was.
Ik heb niet de aflevering over [aanvrager] van Peter R. de Vries gezien. Ik heb destijds eens een televisie aangezet en het laatste stukje van een aflevering van Peter R. de Vries gezien. Dat is ook de aanleiding geweest waarom het mij op een gegeven moment weer te binnen schoot en ik dacht dat ik er toch iets over moest zeggen. Ik heb de moeder van het Engelse meisje gezien en daar heb ik op gereageerd.
23. De verklaring die de getuige [getuige 1] op de terechtzitting in eerste aanleg van 14 januari 2003 heeft afgelegd, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb van 1996 tot 1998 een relatie met [aanvrager] gehad.
[aanvrager] heeft meerdere keren tegen mij gezegd: "Ik heb al eens een wijf met koters vermoord". Ik heb hem één keer gevraagd of het werkelijk waar was dat er kinderen bij betrokken waren. Hij zei toen dat het inderdaad waar was. Hij heeft toen ook de voornaam van die vrouw genoemd. [slachtoffer 1] was het. Haar achternaam heeft hij niet verteld.
24. De verklaring van de getuige [getuige 1], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 6 februari 2004.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb van 1996 tot 1998 een relatie met [aanvrager] gehad. Het is juist dat [aanvrager] mij heeft verteld dat hij een vrouw en twee kinderen vermoord zou hebben. [aanvrager] zei dat ze lastig werden. Hij heeft niet verteld hoe de kinderen heetten, maar hij vertelde wel dat de vrouw [slachtoffer 1] heette. Hij heeft toen geen achternaam genoemd.
[aanvrager] was niet het type om iets te vertellen wat niet waar was om stoer te zijn. Het is vaker ter sprake gekomen dat [aanvrager] een vrouw en twee kinderen had vermoord.
De dag nadat hij me voor het eerst had verteld over het doden van die vrouw en twee kinderen vroeg ik [aanvrager] over de kinderen en hij bevestigde weer dat het waar was.
Destijds heb ik aan twee CID-mensen verteld dat [aanvrager] mij had verteld dat hij een vrouw en twee kinderen zou hebben vermoord.
Ik heb Peter (het hof begrijpt: P.R. de Vries) van [slachtoffer 1] verteld zonder dat hij mij bepaalde feiten had verteld. Ik heb Peter exact hetzelfde verteld als [aanvrager] mij heeft verteld en wat ik u nu vertel, namelijk dat [aanvrager] mij heeft verteld dat hij een vrouw en twee koters had vermoord en dat de vrouw [slachtoffer 1] heette.
[aanvrager] blufte nooit. Als [aanvrager] zei dat hij iemand had vermoord, dan had hij dat gedaan. Daar twijfelde ik niet aan en iedereen om [aanvrager] heen bevestigde dit.
De eerste keer dat [aanvrager] mij vertelde dat hij een vrouw en twee kinderen had vermoord was bij mij thuis in de huiskamer. [aanvrager] ging met een vriend weg om wat te verkopen. Het was 's nachts al vrij laat en hij was al voor de tweede keer teruggekomen. Omdat [aanvrager] geen huissleutels bij zich had kwam ik uit bed en vertelde hem dat ik niet van plan was om de hele nacht voor portier te spelen, omdat ik ook nog een klein kind had dat driemaal per nacht een flesje wilde hebben. [aanvrager] kwam terug naar boven gerend en sloeg en schopte mij met schoenen met stalen neuzen tegen het hoofd. Ik denk dat mijn opmerking de aanleiding voor [aanvrager]' gedrag was. [aanvrager] was al halverwege de trap naar beneden en hij kwam teruggerend. Hij sloeg mij daarna de kamer in. Waarschijnlijk ben ik daarbij flauw gevallen. [aanvrager] gooide toen water over mij heen en ik kwam weer tot mijn positieven. Daarna gooide hij mij op de bank en vertelde mij dat hij al eens eerder "een wijf en twee koters had vermoord" en dat mij hetzelfde kon gebeuren. [aanvrager] heeft toen niet iets anders gezegd en/of ik heb toen niet iets anders verstaan. Hij heeft het daarna nog diverse malen herhaald. Er is toen niets anders gezegd.
[aanvrager] gebruikte de woorden "koter" en "koters" wel vaker. Als bijvoorbeeld mijn zoontje lastig was, dan zei [aanvrager] zoiets als: "Wat is die koter weer vervelend."
"Koter" is een Amsterdams woordje. Het woord koter werd wel vaker door [aanvrager] gebruikt en ook in andere verbanden dan in de zin "een wijf met twee koters vermoord".
Volgens mij waren [aanvrager] en ik altijd alleen als hij mij vertelde dat hij "een vrouw en twee koters had vermoord".
Van andere mensen heb ik nooit iets gehoord over de moeder en haar twee kinderen.
25. Een ambtsedig proces-verbaal, d.d. 9 oktober 2002 opgemaakt door [verbalisant 6], inspecteur van de regiopolitie Groningen (doorgenummerde bladzijden 687 t/m 690 in de zaak "Oostvink", zaakdossier 1., deel XI Moord/doodslag [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3]).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verbalisant voornoemd, zakelijk weergegeven:
In de jaren '80 was ik werkzaam bij de Gemeentepolitie Groningen als groepsbrigadier bij de afdeling Illegale Vuurwapens van de Bijzondere Recherche. Op deze afdeling waren destijds tevens werkzaam de hoofdagenten [verbalisant 7] en [verbalisant 8]. Eind 1984 werd door ons een onderzoek verricht. Voor deze zaak werd als verdachte aangehouden [getuige 4]. [getuige 4] deed een boekje open over een aantal andere zaken. Zo verklaarde hij dat hij uit de mond van ene [aanvrager] had gehoord dat deze een vrouw en haar twee kinderen had vermoord.
26. De verklaring van de getuige [verbalisant 6], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 11 november 2003.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
De strekking van de verklaring van [getuige 4] herinner ik mij. De inhoud niet. De strekking was dat een moeder en twee kinderen waren vermoord.
27. Een proces-verbaal van 8 augustus 2002, in de wettelijke vorm opgemaakt door mr. D. Radder, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 8 augustus 2002 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van NN2:
Ik ken [aanvrager] sinds ongeveer 1980.
Op een nacht in mei 1984 ben ik door [aanvrager] verkracht. Hij stond midden in de nacht opeens in mijn slaapkamer, ik werd wakker van zijn binnenkomst. Ik lag in bed. [aanvrager] ging direct boven op mij liggen. Hij had een bijl, een klewang en een pistool bij zich. [aanvrager] was onder invloed, het was voor mij duidelijk dat hij niet nuchter was. Toen hij weg wilde gaan zei hij met luide stem ongeveer de volgende woorden: "Je houdt je bek dicht. Je zegt niets, anders dan kill ik je, net als die [slachtoffer 1]".
De naam [slachtoffer 1] had ik weleens gehoord. Het was een naam die ik weleens binnen de kennissenkring had horen vallen. Ik wist haar achternaam niet en wist verder niets van haar af. Behalve dat zij in Amsterdam woonde.
Een paar maanden later was ik op een politiebureau. Ik zat in de wachtruimte en zag daar een aanplakbiljet hangen. Het was een biljet waarop een beloning werd uitgeloofd aan degen die tips kon geven over de moord op [slachtoffer 1] en haar twee kinderen. De achternaam heb ik toen wel gelezen, maar die ben ik inmiddels vergeten. Wat ik al wist werd op dat moment erg duidelijk, het vormde voor mij de bevestiging dat hij haar echt vermoord had. Er staat mij vaag iets van bij dat hij in zijn dreigement aan mij het ook heeft gehad over haar koters. In ieder geval kan ik mij herinneren dat toen ik het aanplakbiljet zag ik al wist dat hij zowel [slachtoffer 1] als de kinderen had vermoord.
U vraagt mij waarom ik het woord koters gebruik. Dat woord gebruik ik omdat [aanvrager] het nooit over kinderen had maar over koters.
Toen ik in een aankondiging van een programma van Peter R. de Vries zag dat het over deze zaak zou gaan kwam het bij mij weer naar boven. Naar aanleiding van de uitzending besloot ik alsnog mijn informatie te geven. Dat was omdat ik begreep dat het de laatste kans was om er iets zinnigs mee te doen en omdat het mij altijd dwars had gezeten dat ik destijds heb gezwegen."
4.3.
Daaraan heeft het Hof – voor zover thans van belang – de volgende nadere bewijsoverwegingen toegevoegd:
"De aanwijzingen tegen verdachte
35. Het hof acht bewezen dat verdachte degene is geweest die zich heeft schuldig gemaakt aan het doden van [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en[slachtoffer 2].
36. Het hof grondt dit oordeel - in grote lijnen - op de volgende feiten en omstandigheden.
a. Vaststaat dat verdachte bij [slachtoffer 1] aan de deur is geweest op een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode waarin de misdrijven hoogstwaarschijnlijk zijn gepleegd, namelijk na het opstaan van [slachtoffer 1] tot aan het ontbijt in de ochtend van zondag 4 maart 1984. De taxichauffeur [betrokkene 2] heeft verdachte omstreeks 6.45 uur afgezet op een plaats niet ver van de Argonautenstraat. Verdachte is naar zijn zeggen vanaf dat punt naar de woning van [slachtoffer 1] toegelopen en hij heeft bij haar woning aangebeld.
b. Er zijn in het geheel geen aanwijzingen dat enige andere bekende van [slachtoffer 1] dan verdachte op dit voor het afleggen van een bezoek nogal opmerkelijke tijdstip bij [slachtoffer 1] aan de deur is geweest, terwijl het misdrijf door een bekende van [slachtoffer 1] moet zijn gepleegd.
c. [slachtoffer 1] rekende op de komst van een bekende. De in de woning van [slachtoffer 1] aangetroffen omstandigheden duiden hier op. [slachtoffer 1] had zich vóór haar ontbijt op zondagochtend reeds opgemaakt. [slachtoffer 1] maakte zich niet altijd op. Zij deed dat als zij zich zeker wilde voelen. Verscheidene lichten in de woning waren aan, hetgeen betekent dat zij was opgestaan op een moment van nachtelijke duister of van schemering. Verdachte had zijn bezoek aangekondigd, naar zijn zeggen de voorafgaande avond of nacht. Het betrof een bezoek dat door verdachte op een zeer vroeg tijdstip (op een zondagochtend) zou worden afgelegd, hetgeen voor hem mede gelet op zijn levensritme niet ongewoon was.
d. Verdachte verklaart op maandag 5 maart 1984 's ochtends naar de woning van getuige [getuige 2] te zijn gegaan. Uit de verklaringen van de getuige [getuige 2] (bewijsmiddel 16, 17 en 18) leidt het hof af dat verdachte op maandagochtend 5 maart 1984 op haar, [getuige 2], adres aankwam en daar wilde verblijven omdat de politie hem zocht. Op dat moment was de vondst van de lichamen van [slachtoffer 1] en haar twee kinderen nog niet gedaan en van hun gewelddadig overlijden kon verdachte dan ook niet op de hoogte zijn indien hij - zoals hij heeft verklaard - daarbij geen enkele betrokkenheid had. Verdachte heeft nimmer verklaard voor welk ander misdrijf dan hier besproken hij door de politie kon worden gezocht.
e. Voorts leidt het hof uit [getuige 2] verklaring af dat verdachte reeds op maandag 5 maart 1984 een voor zijn doen opmerkelijke belangstelling had voor de inhoud van de krant van die dag. Die belangstelling kon alleen informatie betreffen die tot de ochtendbladen was gekomen vóór de deadline van inlevering van de kopij op de avond tevoren.
f. Uit de verklaringen van [getuige 1], - door tussenkomst van getuige [betrokkene 9] - [getuige 4] en [getuige 3] leidt het hof af dat verdachte aan deze personen bij één of meer gelegenheden in een al dan niet verder verleden heeft meegedeeld dat hij een vrouw en (haar) twee kinderen heeft vermoord. Ook heeft verdachte zulks medegedeeld aan een getuige die aan het hof louter bekend is onder de codenaam NN2. Zij is door de rechter-commissaris als bedreigde getuige gehoord. Haar verklaring wordt door het hof slechts gebezigd ter ondersteuning van de verklaringen van [getuige 1], [getuige 4] en [getuige 3] voor zover zij melding maken van een uitlating van gelijke strekking. De moord op een vrouw en (haar) twee kinderen is naar Nederlandse maatstaven een zodanig unieke gebeurtenis dat verdachtes mededelingen hieromtrent in deze context niet anders dan betrekking kunnen hebben op de thans onderzochte misdrijven.
Overwegingen met betrekking tot een aantal van de voor het bewijs gebezigde getuigenverklaringen
37. Namens verdachte is aangevoerd dat een aantal van de afgelegde getuigenverklaringen onbetrouwbaar is en derhalve niet voor het bewijs van het tenlastegelegde kan worden gebezigd. Het betreft hier de verklaringen van de al genoemde getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 4] en [getuige 3]. Te dien aanzien heeft de verdediging - kort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
a. ten aanzien van de getuige [getuige 1]: [getuige 1] heeft - kort gezegd - verklaard dat verdachte haar meermalen heeft verteld "een wijf met (twee) koters" te hebben vermoord. Daarbij heeft verdachte ook de naam van de bewuste moeder genoemd: [slachtoffer 1]. Dit alles wordt niet bevestigd door degenen aan wie [getuige 1] dit (vóór de afleveringen van het televisieprogramma 'P.R. de Vries, misdaadverslaggever' waarin dit onderwerp aan de orde kwam) naar eigen zeggen zou hebben verteld. Er is geen redelijke verklaring voor het feit dat zij één en ander niet heeft verteld bij gelegenheid van haar aangifte van verkrachting door verdachte d.d. 4 mei 1998. Zij heeft, gelet op het verleden, wraak als motief om een jegens verdachte onjuiste, belastende verklaring af te leggen.
b. ten aanzien van de getuige [getuige 2]: De verklaringen uit 1984 en die uit 2002 en latere jaren inzake het verblijf van verdachte in haar woning enkele dagen in maart 1984 verschillen onderling, zijn inconsistent, onwaarschijnlijk en oncontroleerbaar. Aannemelijk is dat het drankgebruik van getuige bij het afleggen van deze verklaringen een rol heeft gespeeld. Voorts heeft verbalisant [verbalisant 4] tijdens het verhoor op 23 mei 2002 (waarvan een bandopname is afgespeeld tijdens de terechtzitting in hoger beroep) een sturende rol gespeeld teneinde een verdachte belastende verklaring te construeren. Ook getuige [getuige 2] kan, gelet op een mogelijk onheuse bejegening van haar door verdachte in het verleden, wraak als motief hebben om een jegens hem belastende doch incorrecte verklaring af te leggen.
c. ten aanzien van de getuige [getuige 4]: Verscheidene getuigen bevestigen dat deze getuige een pathetische leugenaar mag worden genoemd. Hij heeft zijn belastende verklaring, inhoudende dat verdachte hem in 1984 in detentie heeft verteld een vrouw met kinderen vermoord te hebben kennelijk uit wraak afgelegd. Deze verklaring is op een aantal punten aantoonbaar onjuist en [getuige 4] heeft in 2002 eerst contact met de politie gezocht na het reeds genoemde programma van Peter R. de Vries over de zaak van [slachtoffer 1] te hebben gezien.
d. ten aanzien van de getuige [getuige 3]: De verklaring van deze getuige, inhoudende dat verdachte hem had meegedeeld een vrouw met twee kinderen 'het licht te hebben uitgeblazen', is enkel gebaseerd op de informatie die in het programma van P.R. de Vries is weergegeven. Dit blijkt bijvoorbeeld alleen al uit het feit dat hij - evenals in de uitzending van P.R. de Vries - ten onrechte melding maakt van het 'Olympiaplein' als de plaats waar verdachte door taxichauffeur [betrokkene 2] is afgezet in plaats van het Stadionplein alwaar zulks in werkelijkheid is geschied. Waarschijnlijk wil de getuige met deze verklaring de door justitie in het vooruitzicht gestelde beloning voor informatie in deze zaak opstrijken.
38. Ad a. De verdediging zij toegegeven dat er op onderdelen enige verschillen zijn tussen de verklaringen die door getuige [getuige 1] bij de politie, bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep zijn afgelegd, maar het hof is van oordeel dat de hoofdlijnen ervan in voldoende mate consistent zijn. De omstandigheid dat [getuige 1] bij gelegenheid van haar aangifte wegens verkrachting op 4 mei 1998 geen melding heeft gemaakt van hetgeen zij kon verklaren in relatie tot de thans onderzochte zaak, doet evenmin af aan de betrouwbaarheid van haar tot het bewijs gebezigde verklaring, nu zij voor die omstandigheid een naar 's hofs oordeel plausibele reden heeft gegeven die - anders dan de verdediging wil doen geloven - beslist niet volstrekt onbegrijpelijk is, zulks in het licht van hetgeen [getuige 1] - blijkens het veroordelend vonnis van 11 februari 1999 - bekend kon zijn over de dreiging en het geweld waartoe verdachte kennelijk in staat was. Daarbij neemt het hof in overweging dat deze getuige ter terechtzitting in hoger beroep een betrouwbare indruk heeft gemaakt en ook overigens niet de indruk heeft gewekt uit wraak of angst voor de vrijlating van verdachte een belastende verklaring te hebben afgelegd en slechts om die reden daarbij te persisteren. Ten slotte wordt haar verklaring ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 6] (dossier 2002 - blz. 594): "Ik weet het niet voor 100% zeker, maar ik geloof dat ze (het hof begrijpt: getuige [getuige 1] zei: 'dat hij zijn ex en twee kinderen vermoord had'."
Ad b. De verdediging heeft terecht opgemerkt dat de verschillende verklaringen van getuige [getuige 2] onderling verschillen. Echter, ook in de verklaringen van deze getuige is er consistentie ten aanzien van een aantal hoofdlijnen:
- het voor haar onverwachte bezoek van verdachte op maandag 5 maart 1984, op een moment dat zij elkaar al enige maanden niet meer gezien hadden;
- verdachtes verblijf voor enige dagen in haar woning;
- verdachtes verzoek (opdracht) een pak melk en een krant te halen;
- haar verbazing dat verdachte een krant wilde hebben;
- het verzoek een vlek uit een jasje van verdachte te wassen;
- het feit dat zij na terugkeer door de van haar geschrokken verdachte een pistool op zich gericht krijgt;
- haar constatering dat het te wassen jasje was verdwenen en er in de tuin iets lag te smeulen;
- het feit dat verdachte haar die maandag meedeelde dat hij voor de politie op de vlucht was en dat hij bij haar wilde verblijven;
- de voor haar verrassende omstandigheid dat hij op dinsdag niet naar de clubavond van de "Hells Angels" is gegaan.
Voor zover [getuige 2] in 2002 en daarna uitvoeriger over één en ander is gaan verklaren heeft zij daarvoor een logische verklaring gegeven: zij wilde verdachte in 1984 beschermen. Daarbij komt dat de verklaring van [getuige 2] op een aantal belangrijke onderdelen (waaronder het bezoek van verdachte en het uitwassen van een jasje) wordt ondersteund door de eveneens ter terechtzitting in hoger beroep gehoorde getuige [getuige 7]. Er zijn geen aanwijzingen dat [getuige 2] met deze getuige contact heeft gehouden, zodat afstemming van hun verklaringen onderling onwaarschijnlijk is. Voorts is ook de verklaring van verdachte zelf tot op zekere hoogte ondersteunend voor de verklaring van [getuige 2], namelijk daar waar hij op enig moment ook zelf melding maakt van zijn bezoek aan haar op 5 maart 1984, zijn verblijf in haar woning en zijn mededeling dat hij de politie wilde ontlopen. Uit de bandopname van het verhoor van deze getuige door de verbalisant [verbalisant 4] van 23 mei 2002 blijkt naar 's hofs oordeel in het geheel niet dat [verbalisant 4] [getuige 2] waar het haar verklaring betreft trachtte te beïnvloeden, en in ieder geval heeft het hof kunnen constateren dat [getuige 2] zich niet heeft laten beïnvloeden. Ten slotte heeft [getuige 2] tijdens haar verhoor ter terechtzitting in hoger beroep geen onbetrouwbare indruk gemaakt, en is ook overigens niet aannemelijk geworden dat zij uit wraak of uit andere onoorbare motieven onjuiste, de verdachte belastende verklaringen zou hebben afgelegd. Dat [getuige 2] in haar leven met enige regelmaat onder invloed van grote hoeveelheden alcohol zou hebben verkeerd, hetgeen verdachte ten overstaan van het hof telkenmale heeft willen benadrukken, brengt niet reeds op zichzelf mee dat aan haar integriteit als getuige moet worden getwijfeld. Gelijke overweging geldt voor de door verdachte meermalen aan het hof voorgehouden beroepsuitoefening waarvoor [getuige 2] gedurende bepaalde periodes in haar leven heeft gekozen.
Ad c. De verdediging heeft terecht opgemerkt dat het niet uitgesloten moet worden geacht dat de verklaringen die door de getuige [getuige 4] vanaf 2002 zijn afgelegd kunnen zijn beïnvloed door de uitzendingen van het televisieprogramma van P.R. de Vries. Het is in deze zaak niet duidelijk geworden of [getuige 4] één of meer van deze uitzendingen heeft bekeken. Het hof gaat er daarom van uit dat zulks wél het geval is. Om die reden zal tot het bewijs enkel worden gebezigd het proces-verbaal d.d. 9 oktober 2002 (dossier 2002 - blz. 687 e.v.; bewijsmiddel 25) van de ook ter terechtzitting in hoger beroep gehoorde verbalisant [verbalisant 6] (bewijsmiddel 26). In dit proces-verbaal is opgenomen een weergave van het verhoor van [getuige 4] uit 1985, waarin hij verklaart (het hof begrijpt, gelet op [getuige 4] verklaring d.d. 30 augustus 2002, dossier 2002 - blz. 727) in 1984 uit de mond van verdachte te hebben gehoord dat hij een vrouw en haar twee kinderen had vermoord. Anders dan de verdediging gaat het hof ervan uit dat verdachte en [getuige 4] tijdens de detentie in 1984(verdachte van 22 maart 1984 t/m 24 april 1984 in P.I. Demersluis en [getuige 4] van 20 maart 1984 tot en met 6 juli 1984 in P.I. De Schans (dossier 2002 - blz. 753)) op enig mogelijk onbewaakt moment met elkaar contact kunnen hebben gehad en ook daadwerkelijk hebben gehad, waarbij verdachte aan [getuige 4] mededeling heeft gedaan van het doden van een moeder en haar twee kinderen.
Ad d. Vast is komen te staan dat verdachte en Wetzels tegelijkertijd in het Huis van Bewaring in Den Bosch in detentie hebben verbleven. Zelfs indien [getuige 3] pas na en eventueel door kennisneming van een op voorliggende zaak betrekking hebbende uitzending van het televisieprogramma van P.R. de Vries de politie op de hoogte heeft gesteld van informatie inhoudende dat verdachte hem in detentie heeft meegedeeld 'een vriendin met twee koters het licht te hebben uitgeblazen', dan nog doet het enkele feit dat hij daarbij op een ondergeschikt punt in zijn verklaring een gelijke fout maakt als die in de bedoelde uitzending van P.R. de Vries wordt gemaakt, niet zonder meer af aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring waar het de hoofdlijnen aangaat. Ter terechtzitting heeft de getuige [getuige 3] een uitgebreide, zeer gedetailleerde verklaring afgelegd. Daar komt bij dat niet is gebleken van het door de verdediging aan [getuige 3] toegeschreven motief om een onjuiste belastende verklaring af te leggen, te weten de hem in het vooruitzicht gestelde beloning. Integendeel, uit het verhandelde ter terechtzitting is naar voren gekomen dat [getuige 3] deze beloning gevraagd noch verkregen heeft.
39. Samenvattend kunnen de verklaringen van de hiervoor onder a tot en met d genoemde getuigen voor het bewijs worden gebezigd, nu deze verklaringen op essentiële onderdelen consistent zijn en steun vinden in andere bewijsmiddelen.
Hetgeen prof. Van Koppen in zijn rapportage d.d. 5 april 2004 omtrent de betrouwbaarheid van de verschillende verklaringen heeft opgemerkt kan daaraan niet afdoen. Van Koppen heeft meermalen opgemerkt dat het hem voorliggende materiaal - naar het hof begrijpt: uit wetenschappelijk oogpunt - geen aanknopingspunten biedt om een keuze te maken tussen de mogelijke beweegredenen die in concreto aan het afleggen van een belastende verklaring ten grondslag liggen. Het hof daarentegen kan en moet, binnen de door de wet getrokken grenzen, van al het hem beschikbare materiaal datgene tot het bewijs bezigen wat hem uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en datgene terzijde stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht. Daarbij zal het hof zeker acht hebben te slaan op hetgeen de wetenschap te bieden heeft, althans daaraan niet voorbij mogen gaan, doch niet zelden zal het hof beslissingen moeten nemen in kwesties waarin de wetenschap weinig tot geen zinnige uitspraken vermag te doen.
Het hof overweegt voorts dat de getuigen [getuige 1], [getuige 3] en [getuige 4], van wie gesteld noch gebleken is dat zij elkaar kennen of omtrent één en ander hun verklaringen hebben geharmoniseerd, vanuit verschillende invalshoeken verklaren uit de mond van verdachte gelijkluidende mededelingen te hebben gekregen omtrent het doden van - naar het hof begrijpt - [slachtoffer 1] en haar kinderen. Niet aannemelijk is geworden dat zij die informatie van een ander dan verdachte zelf hebben en deze pas later hebben vernomen bij gelegenheid van een uitzending van het televisieprogramma van P.R. de Vries.
Ten slotte wordt overwogen dat niet aannemelijk geworden is dat één of meer van de genoemde vier getuigen in het vooruitzicht van een beloning hun verklaring hebben afgelegd. Na de veroordeling van verdachte in eerste aanleg heeft de getuige [getuige 1] via de politie gevraagd of zij voor een beloning in aanmerking kon komen. De officier van justitie heeft daarop positief besloten (blz. 77 requisitoir advocaat-generaal).
[getuige 2] heeft geen enkel moment gevraagd om een beloning, maar uiteindelijk - zo begrijpt het hof - wel ontvangen (blz. 82 requisitoir advocaat-generaal)."

5.Beoordeling van de aanvraag

5.1.
Bij de beoordeling van de aanvraag moet worden vooropgesteld dat krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv als grondslag voor een herziening slechts kan dienen, voor zover hier van belang, een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
5.2.
Het gaat hier om een veroordeling van de aanvrager ter zake van moord op twee kinderen van [slachtoffer 1] die ook op 4 maart 1984 is gedood. Aan de aanvrager was ook tenlastegelegd dat hij [slachtoffer 1] had vermoord, maar daarvan heeft het Hof hem vrijgesproken. De subsidiair tenlastegelegde doodslag op [slachtoffer 1] was inmiddels verjaard zodat het Openbaar Ministerie in zoverre niet-ontvankelijk in de vervolging werd verklaard. Bij arrest van 21 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY7757, NJ 2007/543, heeft de Hoge Raad het tegen 's Hofs arrest ingestelde beroep in cassatie verworpen.
5.3.
In de aanvraag wordt in de kern aangevoerd dat sprake is van vijf "nova", die zowel op zichzelf als in onderling verband en samenhang bezien het ernstig vermoeden doen rijzen dat waren deze aan het Hof bekend geweest, dit zou hebben geleid tot vrijspraak van de aanvrager. Betoogd wordt dat met deze nova – bestaande uit vier verklaringen, afgelegd in 2009 en 2012, en een transcriptie van een opgenomen gesprek uit maart 2012 tussen [getuige 2] en [aanvrager], de echtgenote van de aanvrager – de grondslag aan 's Hofs bewijsvoering voor zover het gaat om de betrokkenheid van de aanvrager bij de dood van [slachtoffer 1] en haar kinderen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2], is komen te ontvallen. Meer in het bijzonder heeft de aanvraag het oog op de betrouwbaarheid en de geloofwaardigheid van de tot het bewijs gebezigde verklaringen van [getuige 4] (bewijsmiddelen 25 en 26), [getuige 1] (bewijsmiddelen 23 en 24) en [getuige 2] (bewijsmiddelen 16, 17 en 18).
5.4.
Voor de zakelijke weergave van de nova wordt verwezen naar de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 27 tot en met 38.
5.5.
Bij de beoordeling van deze aangevoerde nova moet worden vooropgesteld dat voor de beantwoording van de vraag of zij het hiervoor onder 5.1 aangeduide ernstige vermoeden wekken de gehele bewijsvoering van het Hof van belang is. Het gaat er dus om of een aangevoerd novum, gelet op de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen en de door het Hof gegeven nadere bewijsoverwegingen, een dergelijk vermoeden wekt.
In verband daarmee verdient in de eerste plaats opmerking dat in de aanvraag niet aan de orde komen de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen inhoudende dat voormalig medegedetineerde [getuige 3] heeft verklaard dat de aanvrager hem heeft verteld "dat hij een vriendin met twee koters het licht had uitgeblazen" (bewijsmiddelen 21 en 22) en dat NN2 heeft verklaard dat de aanvrager haar in 1984 heeft verkracht en heeft gezegd: "Je houdt je bek dicht. Je zegt niets, anders kill ik je, net als die [slachtoffer 1]" (bewijsmiddel 27).
In de tweede plaats verdient in dit verband opmerking dat voor zover in de aangevoerde nova de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 4] wordt aangevochten, het Hof aan de betrouwbaarheid daarvan uitvoerige overwegingen heeft gewijd met kort gezegd als conclusie dat de verklaringen van [getuige 1] betrouwbaar worden geoordeeld en dat twijfels over de betrouwbaarheid van de uitlatingen van [getuige 4] dienen te leiden tot een beperkt, kennelijk van meer ondergeschikt belang, gebruik van diens uitlatingen.
5.6.1.
De als novum 1, novum 2 en novum 3 aangeduide verklaringen van respectievelijk [getuige 8], [getuige 9] en [getuige 11] moeten volgens de aanvrager leiden tot de conclusie dat de verklaringen die [getuige 1] heeft afgelegd omtrent de betrokkenheid van de aanvrager bij de dood van [slachtoffer 1] en twee van haar kinderen niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
5.6.2.
Dat [getuige 1], zoals [getuige 8] heeft verklaard, zich aanvankelijk tegenover de misdaadjournalist P.R. de Vries, tijdens diens huisbezoek bij [getuige 8] en [getuige 1], terughoudend heeft opgesteld om iets te zeggen over de betrokkenheid van de aanvrager bij de moord op [slachtoffer 1], is een gegeven dat bij het onderzoek ter terechtzitting aan de rechter bekend was. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 6 februari 2004 houdt immers in dat [getuige 1] aldaar het volgende heeft verklaard:
"Peter R. de Vries kwam bij mij thuis. Ik weet niet hoe Peter achter mijn adres is gekomen, maar hij stond opeens op de stoep. Ik weet ook niet hoe Peter er achter is gekomen dat ik iets van de zaak af wist. Peter vroeg of ik nog meer ernstige dingen of wat dan ook wist die [aanvrager] zou hebben gedaan. In eerste instantie heb ik Peter verteld dat ik niets wist, omdat ik met rust gelaten wilde worden. Ik had het boek afgesloten en wilde er niets mee te maken hebben. Ik hoorde dat bepaalde dingen wel heel belangrijk waren en toen heb ik voor mijzelf besloten toch maar te vertellen wat ik wist. Mijn man heeft Peter toen opgebeld en hem uitgelegd dat ik toch wilde praten. Peter kwam toen weer bij mij langs. Ik heb Peter toen verteld wat ik wist."
5.6.3.
Voor zover de verklaring van [getuige 8] voorts inhoudt dat [getuige 1] tegen hem heeft gezegd dat zij de politie "een handje [ging] helpen om die psychopaat te pakken. Ik draai wel een verhaaltje in elkaar" geldt het volgende. De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat de verklaringen van [getuige 1] niet voor het bewijs gebruikt mogen worden. Daartoe is aangevoerd hetgeen is weergegeven in het arrest van het Hof onder 37 sub a, hierop neerkomend dat [getuige 1], gelet op het verleden, wraak als motief had om jegens de aanvrager onjuiste, belastende verklaringen af te leggen. Het Hof heeft dat verweer uitvoerig gemotiveerd verworpen in onderdeel 38 ad a van zijn arrest en geoordeeld dat de voor het bewijs gebezigde verklaringen van [getuige 1], die in de kern erom gaan dat de aanvrager tegen haar heeft gezegd dat hij al eens "een wijf met koters" had vermoord en dat hij daarbij de naam [slachtoffer 1] heeft genoemd, betrouwbaar zijn.
5.6.4.
Gelet op het voorgaande wekt de verklaring van [getuige 8] niet een ernstig vermoeden dat indien het Hof daarmee bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot vrijspraak van de aanvrager.
5.6.5.
Dat laatste geldt ook met betrekking tot de verklaring van [getuige 9] die heeft verklaard dat [getuige 1] tijdens een heftige ruzie tegen hem heeft gezegd dat de aanvrager "door een valse verklaring" van haar tot levenslang is veroordeeld. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, zoals hiervoor onder 5.6.3 is overwogen, het Hof de tot het bewijs gebezigde verklaringen van [getuige 1] uitvoerig gemotiveerd op hun betrouwbaarheid heeft getoetst en dat de verklaring van [getuige 9] daarop geen wezenlijk ander licht werpt, mede omdat deze verklaring – zoals ook blijkt uit de daarin door [getuige 9] aan [getuige 1] toegeschreven bewoordingen – moet worden gelezen in de context van de heftige ruzie tussen hem en [getuige 1].
5.6.6.
[getuige 11] heeft verklaard dat hij kort een relatie met [getuige 1] heeft gehad en dat zij tegen hem heeft gezegd dat ze de aanvrager "in deze zaak een hak had gezet als gevolg waarvan hij nu levenslang veroordeeld is". Reeds omdat die verklaring niet inhoudt dat [getuige 1] heeft verklaard dat zij in haar beschuldigende verklaringen heeft gelogen, kan de verklaring van [getuige 11] niet een ernstig vermoeden opleveren als hiervoor onder 5.1 bedoeld.
5.7.
Als novum 4 is aangeduid een verklaring van [getuige 4] waarin [getuige 4] ontkent van de aanvrager ooit iets belastends te hebben vernomen met betrekking tot de moord op [slachtoffer 1] en haar kinderen. Zoals het Hof in onderdeel 38 ad c van zijn arrest heeft overwogen, heeft het de door [getuige 4] zelf vanaf 2002 afgelegde verklaringen niet tot het bewijs gebezigd omdat het deze verklaringen – in verband met mogelijke beïnvloeding – onvoldoende betrouwbaar achtte. De bewijsmiddelen die het Hof wel voldoende betrouwbaar achtte, hebben betrekking op hetgeen [verbalisant 6] eind 1984 in zijn contact met [getuige 4] heeft vernomen. De enkele omstandigheid dat [getuige 4] in 2009 verklaart dat de verklaring van [betrokkene 9] niet juist is, levert niet op een ernstig vermoeden als hiervoor onder 5.1 bedoeld.
5.8.
Ten slotte wordt als novum 5 opgevoerd de transcriptie van een gesprek tussen [getuige 2] en [betrokkene 1], de echtgenote van de aanvrager. Voor zover uit dat gesprek naar voren komt dat [getuige 2] een beloning heeft ontvangen, gaat het om een omstandigheid die het Hof blijkens zijn arrest, onderdeel 39, in zijn beoordeling heeft betrokken, terwijl ook overigens de weergegeven inhoud van dat telefoongesprek niet kan worden aangemerkt als een gegeven als hiervoor onder 5.1 bedoeld.
5.9.
Gelet op het voorgaande kunnen de in de aanvraag aangevoerde nova, noch op zichzelf genomen noch in onderling verband en samenhang beschouwd, het ernstig vermoeden wekken als hiervoor onder 5.1 bedoeld, mede gelet op hetgeen in 5.5 in dat verband is vooropgesteld, inhoudend dat bij de beoordeling van een en ander alle door het Hof gebezigde bewijsmiddelen en gegeven nadere bewijsoverwegingen moeten worden betrokken. De aanvraag is dus ongegrond en moet ingevolge art. 470 Sv worden afgewezen.

6.Beslissing

De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J.W. Ilsink als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan, W.F. Groos en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 februari 2014.