4.2.Voor zover voor de beoordeling van de aanvraag van belang berust de bewezenverklaring op de volgende bewijsmiddelen:
"15. Een geschrift, zijnde een kopie van een ambtsedig proces-verbaal nummer 2000/1984 d.d. 13 maart 1984 opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], brigadier en hoofdagent-rechercheur van de gemeentepolitie Amsterdam (doorgenummerde bladzijden 323 t/m 327 van "dossier 1984").
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [betrokkene 2], zakelijk weergegeven:
Ik werk als taxichauffeur. Op zondag 4 maart 1984 omstreeks 06.25 uur reed ik op de Gooiseweg te Amsterdam. Op dat moment werd via de taxicentrale een taxi gevraagd. Ik moest voorkomen Wenckebach (het hof begrijpt: H.J.E. Wenckebachweg) 13 te Amsterdam, waar is gevestigd Angels Place (het hof begrijpt: het clubhuis van de Hells Angels). Na ongeveer twee minuten was ik ter plaatse. Toen ik voor genoemd perceel aankwam stond er een man langs de weg. Ik stopte naast hem en ik zag dat het een Hells Angel was. Ik zag dat het een grote grove kerel was, gekleed als een Hells Angel. Ik bedoel hiermee dat hij een jack droeg met daarop het embleem van de Hells Angels. De man stapte rechts achter in. Hij zei mij goede dag en zei Stadionplein. Of deze man alcohol had gebruikt weet ik niet. Hij was in ieder geval niet dronken en ik had ook niet de indruk dat hij verdovende middelen had gebruikt. Ik denk dat de rit een kleine tien minuten geduurd heeft. Tijdens de rit heb ik nog wat met de man zitten praten. Hij vroeg mij of ik het druk had. Ik ben het Stadionplein opgereden en ik moest stoppen na de Tuyll van Seerooskerkenweg op het stukje voor de Argonautenstraat. Hij betaalde mij 16 gulden, waarbij twee gulden fooi was inbegrepen.
16. Een geschrift, zijnde een kopie van een ambtsedig proces-verbaal nummer 2000/1984 d.d. 28 maart 1984 opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3], beiden hoofdagent-rechercheur van de gemeentepolitie Amsterdam (doorgenummerde bladzijden 476 en 477 van "dossier 1984").
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [getuige 2], zakelijk weergegeven:
Nu blijkt mij dat [aanvrager] (hof: verdachte) reeds op maandagmorgen 5 maart 1984 in de ochtenduren in mijn woning is gekomen. Het was in ieder geval vroeg. [aanvrager] heeft mij niet van tevoren gebeld, daar de telefoon was afgesloten. Hij kwam voor mij dus geheel onverwachts. Die middag, dus maandag 5 maart 1984, nadat wij uit bed waren gekomen, vertelde [aanvrager] mij, dat hij een paar dagen bij mij bleef. Hij zei dat hij zich wat rustig moest houden, omdat de politie hem zocht. Hij heeft mij niet verteld waarom de politie hem zocht. Ik heb hem dat ook niet gevraagd. [aanvrager] is tot en met woensdag 7 maart 1984 in mijn woning gebleven. Hij is zelfs die dinsdagavond niet naar de clubavond van de Hells Angels geweest, iets dat hij normaal nimmer overslaat.
17. De verklaring die de getuige [getuige 2] op de terechtzitting in eerste aanleg van 14 januari 2003 heeft afgelegd, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Rond carnaval 1984 stond [aanvrager] weer voor mijn deur. Het was maandag of dinsdag (het hof begrijpt: maandag 5 maart 1984 of dinsdag 6 maart 1984). Ik dacht maandag tegen de ochtend. Ik had [aanvrager] vanaf november 1983 tot aan carnaval niet meer gezien. Het was niet logisch dat hij langskwam. Hij had zijn jas over zijn colours aan. Hij vroeg of ik zijn jas kon wassen. Hij had een vlek op zijn mouw. Het is mij niet gelukt om de vlek eruit te wassen. Ik ben later naar de kroeg gegaan, heb een krant en een fles melk voor [aanvrager] meegenomen. Het was opvallend dat ik een krant voor hem moest meenemen, want hij las nooit een krant. Hij was de krant niet echt aan het lezen, meer aan het bekijken.
Toen ik terugkwam was er iets verbrand in de tuin.
Ik heb in 1984 niet alles verklaard, wat ik wist. Ik was een beetje bang natuurlijk. Ik had wel een reden om bang voor [aanvrager] te zijn.
18. De verklaring van de getuige [getuige 2], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 8 maart 2004.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik ken [aanvrager]. Ik heb hem rond 1982/1983 in een shoarmatent leren kennen. In diezelfde tijd heb ik een relatie met hem gekregen. Wij hebben toen ook een tijdje samengewoond. Op een gegeven moment vertrok [aanvrager].
De bewuste maand in 1984 kwam [aanvrager] opeens bij mij in huis. Hij was opeens bij mij binnen. Onze relatie was al vanaf oktober 1983 verbroken.
Het verbaasde mij dat [aanvrager] opeens voor mijn neus stond. Bij mij was het voorheen niet vaker gebeurd dat [aanvrager] een tijdje weg was en dan opeens weer terugkwam.
Volgens mij was het op een doordeweekse dag. Ik weet wel dat het in de tijd van het carnaval was. [aanvrager] kwam 's nachts/'s morgens binnen. Zoals ik al drie keer eerder heb verklaard: [aanvrager] kwam 's morgens vroeg bij mij binnen. Ik ging toen al bijna mijn bed uit en opeens stond hij bij mij binnen. Hij wilde bij mij slapen en ik ben gewoon gaan douchen en naar de kroeg gegaan. In de tussentijd vroeg [aanvrager] mij de jas uit te wassen. Hij vroeg mij dit te doen vóórdat ik naar de kroeg ging. Het was of een spijkerjas of zijn suèdejas. Ik moest die jas uitwassen omdat er een vlek in zat.
Vóórdat ik naar de kroeg ging heb ik de jas in het water laten weken. Toen ik terugkwam was de jas niet meer in huis.
Achteraf bezien vond ik het wel gek dat ik direct 's ochtends vroeg de jas moest uitwassen, maar dat is [aanvrager].
Ik was wel zo een type bij wie je kon schuilen. Ik denk dat [aanvrager] daar wel vanuit ging.
Vóórdat ik de deur uitging kreeg ik van [aanvrager] het verzoek om de jas uit te wassen en een krant en melk mee te nemen.
Ik ben eerst naar de kroeg gegaan en heb daarna een krant en melk voor [aanvrager] meegenomen. Toen ik binnenkwam schrok ik omdat er een pistool op mij werd gericht. Voordat ik wegging had ik niet gezien dat [aanvrager] een pistool bij zich had. Ik had daar niet op gelet. Ik denk dat [aanvrager] schrok dat ik opeens binnen kwam en daarom richtte hij, denk ik, het pistool op mij. Ik weet niet of [aanvrager] iets of iemand anders had verwacht.
[aanvrager] bladerde de krant door.
Het is juist dat ik heb verklaard dat [aanvrager] niet een geregeld krantenlezer was. Op het moment zelf was ik niet verbaasd dat hij een krant wilde hebben, maar als je er achteraf over nadenkt weer wel. Ik kreeg gewoon het verzoek een krant en melk te halen en dat heb ik gedaan.
Ik weet nog steeds zeker dat [aanvrager] op dinsdagavond niet naar de clubavond van de Hells Angels is geweest. Dat viel mij op en dat is een van de dingen die me zijn bijgebleven.
Het is juist dat ik naderhand een aantal dingen wel bij de politie heb verklaard, die ik destijds in 1984 niet had verklaard. Als ik in mijn eerste verklaring had gesproken over het jasje en alles wat daarmee samenhangt, dan denk ik dat ik hier nu niet had gezeten. Uit veiligheidsoverwegingen voor mijzelf heb ik dat achtergehouden. Ik had toen een kind van anderhalf jaar. Ik was bang dat als ik openheid van zaken gaf het voor mij wel eens verkeerd kon aflopen.
Uit veiligheidsoverwegingen heb ik in 1984 minder verklaard en bepaalde dingen achtergehouden.
Het schijnt dat ik met iemand heb gesproken over [aanvrager], het jasje, de krant en de melk. Ik weet nu dat [getuige 7] (het hof begrijpt: getuige [getuige 7]) dat verteld heeft en er is nog wel iemand, maar die leeft niet meer. Vlak nadat het gebeurd was heb ik dat met hen besproken.
Ik heb het aan iemand verteld en later kwam uit dat het [getuige 7] was.
Ik wist dat [aanvrager] [slachtoffer 1] kende.
Naderhand heb ik de jas niet meer in huis gezien. Toen ik thuis kwam lag er iets in de tuin te smeulen.
[aanvrager] had meerdere jassen aan en hij had een jas over zijn colours aan. In ieder geval één jas werd aan mij gevraagd te wassen. De jas met de coulours mocht ik toch niet wassen.
De vlek zat op de mouw aan de bovenkant.
Toen [aanvrager] bij mij binnenkwam droeg hij een jas over zijn colours.
Ik zag hem (hof: verdachte) altijd met zijn colours. Als je colours hebt, dan moet je ermee lopen.
Ik weet nog dat [aanvrager] niet naar de clubavond van de Hells Angels is geweest. Dinsdagavond is de clubavond van de Hells Angels. [aanvrager] had toen al een nacht bij mij geslapen.
19. Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2002038173 d.d. 2 juli 2002 opgemaakt door [verbalisant 4], hoofdagent-rechercheur van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland (doorgenummerde bladzijden 383 t/m 386 zaak "Oostvink", zaakdossier 1., deel V Moord/doodslag [slachtoffer 1],
[slachtoffer 2], [slachtoffer 3]).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van de verbalisant voornoemd, zakelijk weergegeven:
Op 25 juni 2002 hoorde ik een vrouw als getuige genaamd: [getuige 7].
De getuige verklaarde op mijn vragen als volgt:
[getuige 2] vertelde mij dat [aanvrager], haar vriend die bij de Hells Angels zat, bij haar was gekomen en dat hij een spijkerjas had die helemaal onder het bloed zat. [getuige 2] moest die voor hem wassen. Dat had ze gedaan.
20. De verklaring van de getuige [getuige 7], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 6 februari 2004.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Het is juist dat ik eerder ben gehoord door de politie en de rechter-commissaris. Ik weet nog wat ik toen heb verklaard. Ik heb toen de waarheid verklaard en blijf bij die verklaringen.
Op die maandag dat ik [getuige 2] met die ruige man zag heb ik niet met haar en/of hem gesproken. [getuige 2] zal mij één dag daarna gezegd hebben dat die man bij haar was blijven slapen.
Ik weet alleen dat [getuige 2] een bebloed spijkerjack heeft gewassen voor de persoon die maandagmiddag bij haar zat.
[getuige 2] heeft mij verteld dat het een bebloed spijkerjack betrof.
[getuige 2] heeft mij verteld dat die man - genaamd [aanvrager] - die nacht bij haar is blijven slapen.
Op die bewuste maandagmiddag werkten noch [betrokkene 3], noch [betrokkene 4] in café "The Sting". Iemand anders stond op dat moment achter de bar van café "The Sting". [betrokkene 3] en [betrokkene 4] ken ik veel te goed. [betrokkene 3] en [betrokkene 4] waren nooit op maandagmiddag in café "The Sting".
Het verhaal van het bebloede spijkerjack kan ik mij nog heel goed herinneren.
21. Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2002038173 d.d. 14 mei 2002 opgemaakt door [verbalisant 5] en [verbalisant 4], respectievelijk inspecteur en hoofdagent, rechercheurs van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland (doorgenummerde bladzijden 186 t/m 191 zaak "Oostvink", zaakdossier 1., deel II Moord/doodslag [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3]).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [getuige 3], zakelijk weergegeven:
Het was in de jaren dat [aanvrager] vastzat in Den Bosch in verband met een gewapende overval. Ik zat toen ook vast in Den Bosch. Hij zat toen ook bij de Hells Angels. [aanvrager] vertelde dat hij een vriendin met twee kinderen gedumpt had. Ik weet niet meer hoe hij het precies gezegd heeft, maar ik geloof dat hij gezegd heeft dat hij een vriendin met twee koters het licht had uitgeblazen.
22. De verklaring van de getuige [getuige 3], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 6 februari 2004.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Het is juist dat ik [aanvrager] heb leren kennen toen ik in Den Bosch gedetineerd zat.
Ik blijf bij mijn eerder afgelegde verklaring, namelijk dat [aanvrager] mij in het huis van bewaring in Den Bosch heeft verteld dat hij een vriendin met twee koters het licht had uitgeblazen. Hij heeft dat in mijn aanwezigheid gezegd.
[aanvrager] heeft het mij verteld nadat hij stuff had gebruikt. Ik dacht toen niet aan grootspraak van [aanvrager]. Ik heb dingen gezien én alles wat [aanvrager] zegt komt uit. Alles wat hij zegt kan hij waarmaken.
Ik kon het mij duidelijk herinneren, want ik dacht nog hij zal wel geen geintjes maken. Hij was met andere dingen ook zo serieus.
[aanvrager] heeft er tussendoor wel eens vaker over gesproken.
[aanvrager] werd vooral loslippig als hij gebruikt had. Ik weet niet of [aanvrager] zich achteraf kon herinneren wat hij mij verteld had. Wij hebben het er naderhand eigenlijk nooit meer over gehad.
Ik heb hem nooit gevraagd of het echt waar was.
Ik heb niet de aflevering over [aanvrager] van Peter R. de Vries gezien. Ik heb destijds eens een televisie aangezet en het laatste stukje van een aflevering van Peter R. de Vries gezien. Dat is ook de aanleiding geweest waarom het mij op een gegeven moment weer te binnen schoot en ik dacht dat ik er toch iets over moest zeggen. Ik heb de moeder van het Engelse meisje gezien en daar heb ik op gereageerd.
23. De verklaring die de getuige [getuige 1] op de terechtzitting in eerste aanleg van 14 januari 2003 heeft afgelegd, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb van 1996 tot 1998 een relatie met [aanvrager] gehad.
[aanvrager] heeft meerdere keren tegen mij gezegd: "Ik heb al eens een wijf met koters vermoord". Ik heb hem één keer gevraagd of het werkelijk waar was dat er kinderen bij betrokken waren. Hij zei toen dat het inderdaad waar was. Hij heeft toen ook de voornaam van die vrouw genoemd. [slachtoffer 1] was het. Haar achternaam heeft hij niet verteld.
24. De verklaring van de getuige [getuige 1], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 6 februari 2004.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb van 1996 tot 1998 een relatie met [aanvrager] gehad. Het is juist dat [aanvrager] mij heeft verteld dat hij een vrouw en twee kinderen vermoord zou hebben. [aanvrager] zei dat ze lastig werden. Hij heeft niet verteld hoe de kinderen heetten, maar hij vertelde wel dat de vrouw [slachtoffer 1] heette. Hij heeft toen geen achternaam genoemd.
[aanvrager] was niet het type om iets te vertellen wat niet waar was om stoer te zijn. Het is vaker ter sprake gekomen dat [aanvrager] een vrouw en twee kinderen had vermoord.
De dag nadat hij me voor het eerst had verteld over het doden van die vrouw en twee kinderen vroeg ik [aanvrager] over de kinderen en hij bevestigde weer dat het waar was.
Destijds heb ik aan twee CID-mensen verteld dat [aanvrager] mij had verteld dat hij een vrouw en twee kinderen zou hebben vermoord.
Ik heb Peter (het hof begrijpt: P.R. de Vries) van [slachtoffer 1] verteld zonder dat hij mij bepaalde feiten had verteld. Ik heb Peter exact hetzelfde verteld als [aanvrager] mij heeft verteld en wat ik u nu vertel, namelijk dat [aanvrager] mij heeft verteld dat hij een vrouw en twee koters had vermoord en dat de vrouw [slachtoffer 1] heette.
[aanvrager] blufte nooit. Als [aanvrager] zei dat hij iemand had vermoord, dan had hij dat gedaan. Daar twijfelde ik niet aan en iedereen om [aanvrager] heen bevestigde dit.
De eerste keer dat [aanvrager] mij vertelde dat hij een vrouw en twee kinderen had vermoord was bij mij thuis in de huiskamer. [aanvrager] ging met een vriend weg om wat te verkopen. Het was 's nachts al vrij laat en hij was al voor de tweede keer teruggekomen. Omdat [aanvrager] geen huissleutels bij zich had kwam ik uit bed en vertelde hem dat ik niet van plan was om de hele nacht voor portier te spelen, omdat ik ook nog een klein kind had dat driemaal per nacht een flesje wilde hebben. [aanvrager] kwam terug naar boven gerend en sloeg en schopte mij met schoenen met stalen neuzen tegen het hoofd. Ik denk dat mijn opmerking de aanleiding voor [aanvrager]' gedrag was. [aanvrager] was al halverwege de trap naar beneden en hij kwam teruggerend. Hij sloeg mij daarna de kamer in. Waarschijnlijk ben ik daarbij flauw gevallen. [aanvrager] gooide toen water over mij heen en ik kwam weer tot mijn positieven. Daarna gooide hij mij op de bank en vertelde mij dat hij al eens eerder "een wijf en twee koters had vermoord" en dat mij hetzelfde kon gebeuren. [aanvrager] heeft toen niet iets anders gezegd en/of ik heb toen niet iets anders verstaan. Hij heeft het daarna nog diverse malen herhaald. Er is toen niets anders gezegd.
[aanvrager] gebruikte de woorden "koter" en "koters" wel vaker. Als bijvoorbeeld mijn zoontje lastig was, dan zei [aanvrager] zoiets als: "Wat is die koter weer vervelend."
"Koter" is een Amsterdams woordje. Het woord koter werd wel vaker door [aanvrager] gebruikt en ook in andere verbanden dan in de zin "een wijf met twee koters vermoord".
Volgens mij waren [aanvrager] en ik altijd alleen als hij mij vertelde dat hij "een vrouw en twee koters had vermoord".
Van andere mensen heb ik nooit iets gehoord over de moeder en haar twee kinderen.
25. Een ambtsedig proces-verbaal, d.d. 9 oktober 2002 opgemaakt door [verbalisant 6], inspecteur van de regiopolitie Groningen (doorgenummerde bladzijden 687 t/m 690 in de zaak "Oostvink", zaakdossier 1., deel XI Moord/doodslag [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3]).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verbalisant voornoemd, zakelijk weergegeven:
In de jaren '80 was ik werkzaam bij de Gemeentepolitie Groningen als groepsbrigadier bij de afdeling Illegale Vuurwapens van de Bijzondere Recherche. Op deze afdeling waren destijds tevens werkzaam de hoofdagenten [verbalisant 7] en [verbalisant 8]. Eind 1984 werd door ons een onderzoek verricht. Voor deze zaak werd als verdachte aangehouden [getuige 4]. [getuige 4] deed een boekje open over een aantal andere zaken. Zo verklaarde hij dat hij uit de mond van ene [aanvrager] had gehoord dat deze een vrouw en haar twee kinderen had vermoord.
26. De verklaring van de getuige [verbalisant 6], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 11 november 2003.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
De strekking van de verklaring van [getuige 4] herinner ik mij. De inhoud niet. De strekking was dat een moeder en twee kinderen waren vermoord.
27. Een proces-verbaal van 8 augustus 2002, in de wettelijke vorm opgemaakt door mr. D. Radder, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 8 augustus 2002 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van NN2:
Ik ken [aanvrager] sinds ongeveer 1980.
Op een nacht in mei 1984 ben ik door [aanvrager] verkracht. Hij stond midden in de nacht opeens in mijn slaapkamer, ik werd wakker van zijn binnenkomst. Ik lag in bed. [aanvrager] ging direct boven op mij liggen. Hij had een bijl, een klewang en een pistool bij zich. [aanvrager] was onder invloed, het was voor mij duidelijk dat hij niet nuchter was. Toen hij weg wilde gaan zei hij met luide stem ongeveer de volgende woorden: "Je houdt je bek dicht. Je zegt niets, anders dan kill ik je, net als die [slachtoffer 1]".
De naam [slachtoffer 1] had ik weleens gehoord. Het was een naam die ik weleens binnen de kennissenkring had horen vallen. Ik wist haar achternaam niet en wist verder niets van haar af. Behalve dat zij in Amsterdam woonde.
Een paar maanden later was ik op een politiebureau. Ik zat in de wachtruimte en zag daar een aanplakbiljet hangen. Het was een biljet waarop een beloning werd uitgeloofd aan degen die tips kon geven over de moord op [slachtoffer 1] en haar twee kinderen. De achternaam heb ik toen wel gelezen, maar die ben ik inmiddels vergeten. Wat ik al wist werd op dat moment erg duidelijk, het vormde voor mij de bevestiging dat hij haar echt vermoord had. Er staat mij vaag iets van bij dat hij in zijn dreigement aan mij het ook heeft gehad over haar koters. In ieder geval kan ik mij herinneren dat toen ik het aanplakbiljet zag ik al wist dat hij zowel [slachtoffer 1] als de kinderen had vermoord.
U vraagt mij waarom ik het woord koters gebruik. Dat woord gebruik ik omdat [aanvrager] het nooit over kinderen had maar over koters.
Toen ik in een aankondiging van een programma van Peter R. de Vries zag dat het over deze zaak zou gaan kwam het bij mij weer naar boven. Naar aanleiding van de uitzending besloot ik alsnog mijn informatie te geven. Dat was omdat ik begreep dat het de laatste kans was om er iets zinnigs mee te doen en omdat het mij altijd dwars had gezeten dat ik destijds heb gezwegen."