Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het zesde middel
3.Beoordeling van de overige middelen
4.Slotsom
5.Beslissing
30 september 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 september 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 13/04755. Het betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 9 september 2013, waarin een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de orde was. De betrokkene, geboren in 1961, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. N. van der Laan. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de hoogte van de betalingsverplichting, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in deze ontnemingszaak is overschreden. De Hoge Raad oordeelt dat de enkele constatering van deze overschrijding het passende rechtsgevolg is. Gezien de eerdere uitspraken, waaronder ECLI:NL:HR:2008:BD2578, heeft de Hoge Raad besloten om de zaak zelf af te doen. De opgelegde betalingsverplichting van € 258.330,- wordt verminderd met het in beginsel geldende maximum van € 5.000,-, waardoor het nieuwe te betalen bedrag € 253.330,- bedraagt.
De overige middelen die in cassatie zijn voorgesteld, kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelt dat er geen grond aanwezig is voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. De beslissing van de Hoge Raad is dat de bestreden uitspraak wordt vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de betalingsverplichting, en dat het beroep voor het overige wordt verworpen.