ECLI:NL:HR:2014:2850

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 september 2014
Publicatiedatum
30 september 2014
Zaaknummer
13/04599
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over profijtontneming en overschrijding van de redelijke termijn in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 september 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof Amsterdam. Het beroep in cassatie was ingesteld door de betrokkene, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.H.L.M. Souren. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de vraag aan de orde was of de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden. Het Hof had vastgesteld dat er sprake was van een overschrijding van deze termijn, maar had geoordeeld dat de enkele constatering van deze overschrijding het enige rechtsgevolg was. De Hoge Raad heeft het middel dat door de betrokkene was voorgesteld, terecht gegrond verklaard, maar heeft desondanks besloten om het beroep te verwerpen. Dit was gebaseerd op het feit dat de bestreden uitspraak op tegenspraak was gewezen en dat er in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep geen melding was gemaakt van een klacht over de overschrijding van de redelijke termijn. Hierdoor kon niet worden aangenomen dat de betrokkene onredelijk lang onder de dreiging van strafvervolging had geleefd, en was er geen sprake van een inbreuk op artikel 6, eerste lid, EVRM. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof bevestigd en het beroep verworpen.

Uitspraak

30 september 2014
Strafkamer
nr. 13/04599 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 9 september 2013, nummer 23/001097-07, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene 4], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. P.H.L.M. Souren, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat in een ontnemingszaak als de onderhavige, waarin de redelijke termijn is overschreden, de enkele constatering van die overschrijding het passende rechtsgevolg is van die overschrijding.
2.2.
Op de gronden die zijn vermeld in HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358 en waarnaar is verwezen in HR 11 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:296, NJ 2014/135 is het middel terecht voorgesteld.
2.3.
De gegrondheid van het middel leidt nochtans niet tot cassatie. De Hoge Raad neemt daartoe in aanmerking dat de bestreden uitspraak op tegenspraak is gewezen doch het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep niet inhoudt dat aldaar door of namens de betrokkene is geklaagd over de overschrijding van de redelijke termijn als gevolg van het tijdsverloop vóór die terechtzitting, zodat in cassatie ervan moet worden uitgegaan dat zo een verweer niet is gevoerd en bijgevolg moet worden aangenomen dat de betrokkene niet langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging heeft geleefd en van een inbreuk op art. 6, eerste lid, EVRM geen sprake is (vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358, rov. 3.9).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
30 september 2014.