In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 september 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, een persoon uit Marokko, tegen een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De zaak betreft een hoger beroep tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank in het kader van de Algemene Ouderdomswet. De Centrale Raad van Beroep had op 7 maart 2014 uitspraak gedaan in deze kwestie, met nummer 13/1186 AOW, en de Rechtbank Amsterdam had eerder, onder nummer 12/1548, een beslissing genomen die door belanghebbende werd aangevochten.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de klachten die door de belanghebbende zijn ingediend, geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld, klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Daarnaast zijn de klachten volgens de Hoge Raad niet zodanig dat zij tot cassatie kunnen leiden.
Gelet op artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na het horen van de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de raadsheren, met inachtneming van de waarnemend griffier.