In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 september 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 7 januari 2014. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2006 en 2007, alsook tegen de daarbij opgelegde boetes. De Hoge Raad oordeelde dat de belanghebbende in zijn aangifte voor het jaar 2005 aftrekposten had opgevoerd, maar geen antwoord had gegeven op de vragen van de Inspecteur om toelichting en bewijs. De Hoge Raad stelde vast dat het niet beantwoorden van vragen door de belastingplichtige op zichzelf geen ambtelijk verzuim oplevert, mits de Inspecteur de aanslag voor een later jaar vaststelt in overeenstemming met de aangifte van dat jaar. De klachten van de belanghebbende, die uitgingen van een andere rechtsopvatting, werden verworpen. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verklaarde het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is openbaar uitgesproken en de uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht.